Abdij Lilbosch – Echt
Cisterciënsermonniken

  1. Startseite
  2. /
  3. Uncategorized
  4. /
  5. ZONDAG 30 DOOR HET...

ZONDAG 30 DOOR HET JAAR : C : Lc. 18, 9-14 : 23-10-2022 

Het evangelie van deze zondag zal ons allemaal bekend zijn als de parabel van de farizeeër en de tollenaar zeker ook vanwege het tot onze verbeelding sprekend verhaal en de ook nu nog veel gebruikte uitdrukking: wie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden. En we gebruiken die uitdrukking als iemand de kous op z’n kop krijgt omdat hij dacht het wel te weten of iets te kunnen bij iemand die zich graag boven de massa verheft. Of als juist het tegenovergestelde gebeurt. Met deze uitleg lijkt het evangelie dan ook niet al te moeilijk. Toch is het evangelie niet zo probleemloos als het op het eerste gezicht lijkt. Natuurlijk gaat onze sympathie in eerste instantie uit naar de arme tollenaar vanwege zijn nederige houding. Maar ik moet u zeggen dat ook de farizeeër mijn sympathie heeft. Sympathie in de zin van dat ik met de man te doen heb. Als een goede Jood houdt hij zich precies aan de wet: hij heeft van de Torah zijn leven gemaakt: hij onderhoudt en probeert ze gaaf door te geven, hij doet nog veel goede werken waartoe de wet hem niet verplicht, draagt zijn tienden af, vast tweemaal en doet voor de rest geen vlieg kwaad. Misschien herkennen we dat geluid en ook bij mezelf: ik doe m’n werk goed, betaal idd belasting, probeer niet te klagen. We zeggen: ik ben vrijwilliger, heb niemand vermoord, niemand heeft last van me. Deze vorm van eigen lofprijzing lijkt helemaal los te zijn gekomen van het gegeven dat alles wat we hebben en zijn gekregen hebben. En al helemaal naar God toe. Bij de farizeeër gaat het mis als hij tegenover God dan nog wel, zich gaat vergelijken met ‘die daar’, met de ‘rest van de mensen’, dat wil zeggen: alle anderen buiten zichzelf om.

Het komt niet bij hem op dat hij zelf ook maar iets fout zou kunnen doen; net zo min als het zijn inziens ook maar enigszins mogelijk is dat ‘die daar’ dat iemand anders ook maar één enkele goede eigenschap zou bezitten.

Jezus noemt  zo over jezelf denken: je verheffen, zelfoverschatting. Dát is een – eigen gerechtigheid – die haaks staat op Gods gerechtigheid en daartoe schetst Jezus ons deze situatie die de binnenste laag van de mens raakt: je innigste relatie met God waarvan het gebed een uiting, ja de vertaling is. De tragiek van de farizeeër zit in zijn grondhouding: hij is zelfgenoegzaam. Er is bij deze man geen ruimte meer voor ontvankelijkheid. Hij is vol van zichzelf. Zijn zelfverheffing  zou je kunnen zeggen verdrijft de adem van de heilige Geest. Zijn gebed dringt niet door de wolken heen. Het staat niet met zoveel woorden in de parabel want zowel de een als de ander in de parabel spreekt ‘bij zichzelf’. Nu is dit spreken in deze nog meer een kwestie van aanvoelen. Je hoeft niet altijd woorden te gebruiken maar soms voel je aan door de lichaamstaal wat mensen vinden en over je denken. De tollenaar blijft op afstand: wij zien hem als het ware ineenschrompelen in aanwezigheid van  het morele zwaargewicht van de Wet voor zich en krimpt ineen en durft zijn ogen niet eens op te slaan naar de hemel, naar God. En andersom zien we de farizeeër nog een stuk groeien als hij de nietigheid van de ander opsnuift. Hebben we geen gelijk als we bij ons zelf zeggen: maar goed dat we niet zijn zoals die farizeeër. Met andere woorden: we hebben toch gelijk als we de mensen die zo over anderen denken minachten? Nee, zegt Jezus ons. Het is kwaad en zondig. De slechtheid mag je verachten maar nooit de mens, wie hij ook  moge zijn, niet de  tollenaar maar ook niet de Farizeeër. Want dan zijn we geen haar beter dan zij. Het evangelie reikt  ons de hand en wijst ons de weg om tot een zuivere levenshouding te komen die God behaagt. Immers de parabel begon toch met de zin: “twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden”. Welnu als ons gebed ook maar een zweem vertoont van zelfverheerlijking of grootspraak of van een zekere minachting over anderen dan is het geen gebed meer omdat God niet anders kan dan onze verdiensten erkennen en belonen.. De manier van bidden tekent de mens tot in zijn diepste zijn. Daarom besluit Jezus ook de parabel met de woorden: al wie zich verheft, zal vernederd en wie zich vernedert zal verheven worden. Ons gebed is niet alleen de weg naar God maar ook naar de mens naast ons. En dat laat Jezus niet los: die stap naar de ander toe die mensen niet gezet krijgen: de stap namelijk vanuit zichzelf, van jezelf weg naar de ander toe; de stap van verdraagzaamheid, waardering, begrip, dienstbaarheid. Kortom de stap naar de naastenliefde, de caritas. Waarom zo mogen we ons vragen heeft Jezus zo’n liefde voor de tollenaar? Toch niet om wat hij deed? Zou het niet zijn omdat niemand hem graag zag en juist daarom zo broodnodig zijn liefde nodig had en wel om zich om op te tillen tot omkeer en geloof in de barmhartigheid? Met Jezus naam als christenen is dat ook onze weg voor en naar elkaar in Gods Naam. Het is onze missie om God een stem te geven in onze wereld: dienend als Zijn Zoon.
Amen.

Br. M.

Nach oben scrollen