Abdij Lilbosch – Echt
Cisterciënsermonniken

  1. Home
  2. /
  3. Nieuws
  4. /
  5. Preek van de week

24e ZONDAG DOOR HET JAAR: A: MT. 18,21-35: 17 SEPTEMBER 2023

Broeders en zusters.

Mensen staan bij elkaar in het krijt. Die zegswijze drukt uit dat mensen elkaar geld verschuldigd zijn. Maar we weten maar al te goed dat het niet alleen in financieel opzicht is, dat mensen bij elkaar in de schuld staan. Ze hadden hun vertrouwen in iemand gesteld, gedacht dat het goed zou uitpakken, maar ze kwamen bedrogen uit. Dat viel even tegen! Dan is er pijn en verdriet, boosheid, en vaak ook vertwijfeling. Hoe moet het verder? Vaak kiezen mensen er voor dat die ander maar moet boeten of betalen. Hij of zij wordt schuldig verklaard.

Ook in het evangelie is er iemand die een schuld had van tienduizend talenten, dat is een heel grote som geld. Het staat tot geen verhouding tot de honderd denariën die nog een andere persoon verschuldigd was. Wat gebeurde er? Een wonder van goedheid had zich aan die eerste schuldenaar voltrokken, want zijn schuld werd hem kwijtgescholden. Maar diezelfde man had in vrijwel dezelfde situatie op zijn beurt geen medelijden met die ander die zo weinig bij hem in het krijt stond. Dezelfde smeekbede die hij zelf eerder had geuit – “Heb geduld met mij…” – stuit dan plotsklaps op een muur van weerstand.

Petrus vraagt in het evangelie naar dit wonder. Het wonder van de vergeving. Is zeven  maal vergeven niet voldoende?, wil de apostel weten. Zeven is het getal van de volheid, een volheid aan vergeving: dat zou toch genoeg moeten zijn? Hij had eerder bij Jezus’ gebedsonderricht ook al geleerd dat hij tot God de Vader moest bidden: “Vergeef ons onze schuld, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren”.  Het antwoord dat Jezus geeft mag ons gerust ontstellen, zelfs verbijsteren: “Nee, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal zevenmaal”. Jezus bedoelt te zeggen dat wij altijd vergeven moeten.

Petrus had met zijn vraag de grenzen al behoorlijk verlegd, want tot dan toe gold: “Oog om oog, tand om tand”. We mogen zeggen dat die welbekende uitdrukking betekende dat je met gelijke munt terug kon betalen. Petrus had al wel begrepen dat Jezus toch iets verder zou gaan, maar dit? Altijd vergeven betekent net zo goed worden als God goed is. Ga er maar aan staan! Jezus zegt het ergens anders in datzelfde evangelie ook letterlijk: “Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is”. (Mt. 5,48)

Dat christenen het zichzelf niet gemakkelijk maken wordt vandaag kristalhelder duidelijk. Want soms willen mensen misschien wel vergeven, maar als dan puntje bij paaltje komt, en je die ander die je wilt vergeven weer eens treft, dan komt als vanzelf toch weer de weerstand en de afkeer weer bovendrijven: “Daar héb je hem weer met zijn ondragelijke onhebbelijkheden”. Ja, het is waar: wij behoren inderdaad tot een lijdende en strijdende Kerk! En vergeven kan een waar gevecht zijn. Iets dat je steeds moet hernemen. Een last die je steeds weer op je moet nemen.

Als grenzeloze vergevingsgezindheid de maat wordt, als altijd vergeven Gods vraag aan ons is, dan betekent dat, dat we moeten groeien in vrijheid. Het is Gods hoop dat we vrijere mensen worden, mensen die minder hangen aan hun boze wraakgevoelens. Niet zo hechten aan een veroordeling van die ander. We veroordelen vaak mensen omdat we diep in onszelf – en vaak ook onbewust – onszélf veroordelen. Als we niet zo streng waren voor onszelf en meer met Gods ogen naar onszelf konden kijken hadden we het niet eens nodig anderen te veroordelen.

Het is duidelijk dat het kwaad kapot maakt en verdriet brengt. Maar toegeven aan dat onheil en er in meegaan verergert de situatie alleen maar. Een spiraal van geweld is al gauw het gevolg. Het lijden aan het kwaad moet ondergaan worden. En we mogen aan onszelf werken: dat we er langzaam, stapje voor stapje, in groeien het uit te houden. Of zelfs het kwade te vergelden met het goede.

Jezus heeft dat lijden aan het kwaad op zich genomen. Stervende heeft Hij gebeden: “Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen”. (Lc. 23,34) En het is dankzij Hem dat wij niet alleen tot een lijdende en strijdende Kerk behoren, maar ook, en vooral, tot een zegevierende Kerk. Vergeven is een gevecht, maar allereerst is het een geschenk of genade. Zou God die grenzeloze vergeving die Hij van ons vraagt zelf weigeren? Legt Hij ons een juk op dat Hij zelf niet dragen wil?

Veel hangt af van onze bereidheid of wij God die vraag kunnen voorleggen: “Heb geduld met mij…”. Als wij die moed hebben God steeds weer onder ogen te komen, ons leven lang, als wij die geloofsmoed kunnen opbrengen, kan het langzaam tot ons doordringen dat God ons niet zozeer liefheeft, maar dat Hij liefde IS. En kunnen wij ook iets meer geduld gaan opbrengen naar onze medemens toe. Amen.   

Br. J.  

ZONDAG 23 DOOR HET JAAR : A : Matth. 18, 15-20 : 10-09-2023

Broeders en zusters,

Het evangelie vandaag gaat over kerk-zijn. Wat is kerk-zijn eigenlijk? Je kunt die vraag op vele

manieren aangaan. Van heel hoog gestemd tot heel laag gestemd. Te veel om op te noemen. Het

evangelie vandaag nodigt ons uit de kerk te zien en te beleven om zo te zeggen als sacrament.

Want als het goed is (let wel: als het goed is!), gaan bij kerk-zijn buitenkant en binnenkant

samen in een bijzondere verknoping. Sterker nog: die buitenkant is onmiddellijk teken en

bemiddeling van die binnenkant, ongeveer zoals dat bij de zeven sacramenten van de kerk bij

uitnemendheid gaande is. Als het evangelie vandaag over kerk-zijn spreekt, dan gaat het over de

binnenkant, over de mystieke diepte van kerk-zijn, maar dat dan niet vaag en hoog en ver weg,

maar over die mystieke kern van de kerk juist in het concrete, bemiddeld door het concrete,

gegeven in het concrete, zichtbaar wordend in het concrete: dus ook in ons, hier en nu, hoe

kleinschalig ook. Want wij zijn Kerk. Elk christelijk, katholiek huwelijk en huisgezin is al kerk-

in-het-klein. Even afgezien van kluizenaars of van eenpersoonshuishoudens, is die huiskerk de

kleinste versie van de kerk. En ook elke kloostergemeenschap is kerk-in-het-klein. Huiskerk en

kloostergemeenschap zijn natuurlijk ook een stukje kerk, zijn ledematen, cellen, van het lichaam

dat de kerk is. Maar ze zijn allereerst kerk-in-het-klein. Alles wat de kerk tot kerk maak, dus

meteen ook die mystieke kern, is er wezenlijk aanwezig, als in een notendop. En het evangelie

van vandaag werkt dat uit.

Waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden. Twee, dat is de

kleinste maat van de huiskerk. Maar ook dan meteen helemaal Kerk! Want daar is Christus in

hun midden. En dát is toch het geheim, de mystieke kern, van elk kerk-zijn. Dát is het geheim

van elke huiskerk en van elke kloostergemeenschap en van ons samenzijn hier en nu: dat het als

een sacrament is, waar de levende Christus het levende midden van uitmaakt, het levende hart.

Als wij eenvoudig concreet in Zijn naam samenzijn, raken wij zonder meer aan Hem en Hij aan

ons. Prachtig, huiveringwekkend en ongelooflijk tegelijk!

Ook dat andere vers uit het evangelie van vandaag gaat over óns: Ik zeg u: wanneer twee van u

eensgezind op aarde iets vragen – het moge zijn wat het wil – zullen zij het verkrijgen van mijn

Vader die in de hemel is. Twee eensgezinden: wederom de kleinste maat van de huiskerk. Maar

meteen helemaal Kerk! Op elk punt van een cirkel of kring gaat de meest hechte lijn doorheen

het midden. De meest hechte eensgezindheid van een huiskerk of van een kloostergemeenschap

gaat via Christus, het levende Midden. Concreet eensgezind gebed gaat dus bij uitstek via

Christus, via Hem als filter en als aanjager. Zo zit ons concrete samenzijn in eensgezind gebed,

als was het een sacrament, meteen al ‘onmiddellijk’ in Christus, en met Christus in de schoot

van de Drie-vuldigheid, en worden wij zonder meer verhoord minstens met dé gave uit die

schoot: de gave van de H. Geest. Prachtig, huiveringwekkend en ongelooflijk tegelijk!

Elk concreet kerk-zijn verknoopt dus als het ware sacramenteel hemel en aarde. Daarom ook

nog die andere woorden uit het evangelie vandaag: Voorwaar, Ik zeg u: wat gij zult binden op

aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn; en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel

ontbonden zijn. Wanneer wij-die-kerk-zijn ons concreet met elkaar verzoenen, dan verzoenen

wij ons, als was het een sacrament, zonder meer met God en verzoent God zich zonder meer met

ons. Zo aards én zo hemels inéén is onderlinge verzoening! En alleen wat niet met Christus

verenigbaar is (en alleen maar dát!, maar dat dan wel onopgeefbaar!), – alleen wat niet met

Christus verenigbaar is, maakt die onderlinge verzoening onmogelijk. Op aarde zoals in de

hemel. Én omgekeerd: in de hemel zoals op de aarde. Zó concreet brengt, als het goed is, ons

kerk-zijn hemel en aarde samen. Prachtig, huiveringwekkend en ongelooflijk tegelijk!

Amen.

ZONDAG 21 DOOR HET JAAR : A : Jes. 22, 19-23 & Mt. 16, 13-20 : 27-08-2023

Broeders en zusters,

Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? Die vraag stelt Jesus aan zijn leerlingen, en ook aan ons. Een

lastige vraag. Je kunt die vraag ontwijken. Of een beleefd formeel standaardantwoord geven,

waarachter je je kunt verschuilen. Of die vraag stilletjes veranderen, en zeggen dat je zijn

uitspraken heel inspirerend vindt, of dat Jesus in de geschiedenis veel heeft losgemaakt. Ja,

blijkbaar is die vraag Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? lastig. Waarom?

Zou het hierom kunnen zijn: als je, zoals Petrus, het vólle antwoord geeft, het antwoord: Gij zijt

de Christus, de Zoon van de levende God, dan wordt God in Jesus wel heel concreet! En moet je

eraan geloven! Dan is er geen ontwijken meer aan! Als God in Jesus werkelijk extreem concreet

wordt, dan moet je leven onontkoombaar óm. Zo lang je ‘ideeën’ of ‘voorstellingen’ over God

hebt, of zolang je zelf overal levensbeschouwelijke waarden verzamelt die jou ‘aanspreken’ en

daarbij ook ‘de nodige’ inspiratie haalt uit het evangelie, of zolang je je wel goed voelt bij een

zekere, abusievelijk met verhevenheid omgeven, religieuze vaagheid – zolang ben je eigenlijk nog

zelf aan de regie, nog zelf aan het kiezen, nog zelf de maat. Maar als je erkent dat in Jesus God

echt extreem concreet wordt, dan verlies je prompt de regie, dan is Zijn weg dé weg die nog echt

overblijft om te gaan, dan is het enig zinnige dat overblijft: je in je denken en doen en laten

aanpassen, en je concreet conformeren aan Hem. Dat concrete van Jesus: zó is God, dát is Zijn

weg, zó handelt Hij, zó en niet anders – dat concrete is als een rots. Dan moet je je aanpassen, –

en in dat geval sta je zo rotsvast als alleen God kan geven. Óf je past je niet aan – en in dat geval

wordt die rots een steen des aanstoots, een struikelblok: je loopt om, of je struikelt en strompelt

verder met je eigen meer of minder spirituele voorkeuren en wensen en dromen…

Te staan, te leven in dat brandend concrete van God in Jesus, dat is moeilijk lang vol te houden.

Té moeilijk, té zwaar voor Petrus, die als eerste wel het volle antwoord gaf, maar ook al heel

gauw weer terugvalt. Té moeilijk, té zwaar voor alle vurige gelovigen sindsdien en dus zeker

voor ons. Uit een soort milde tegemoetkomendheid heeft Jesus daarom Petrus tot

sleutelbewaarder gemaakt en daarmee de Kerk, met Petrus’ opvolger, de paus, voorop, tot

sleutelbewaarder gemaakt. De eerste lezing, uit het boek Jesaja, kan ons helpen om dat beter te

begrijpen. Daar hoorden we hoe aan een zekere Shebna de sleutel van het koninklijk paleis was

toevertrouwd met de opdracht om als een vader te zijn voor de inwoners van de Koningsstad en

de voorraden van het paleis in het voordeel van alle inwoners te beheren. Omdat Shebna zijn

volmacht heeft misbruikt, wordt de sleutel nu aan iemand anders toevertrouwd. Als Jesus in het

evangelie Petrus tot sleuteldrager maakt, wordt daarmee onder andere bedoeld, dat Petrus, en

met hem de kerk met de paus voorop, de taak krijgen de schatten van het evangelie te ontsluiten

en uit te delen, één voor één, mondjes-maat, al naargelang de situatie, zodat het brandend en

schokkend concrete van God in Jesus ons niet té massief, té veel zou worden, en ons onverhoopt

toch weer zou afstoten. De kerk dus als uitdeler, die bij alle uit te delen mateloosheid van Gods

concrete liefde in Christus toch rekening houdt met de menselijke maat, zodat we niet

verpletterd worden, of verzengd, of moedeloos. Ongeveer zoals bij de eucharistie: brandend en

schokkend concreet én verhuld tegelijk.

Van ons wordt verwacht dat ons antwoord (ons antwoord in woord en gedachte, in doen en

laten, in woordeloos zwijgen en in diepste zijn), – van ons wordt verwacht dat ons antwoord

(verdeeld in partjes en stapjes, mondjesmaat), – van ons wordt verwacht dat ons antwoord wel

steeds concreter wordt. Concreet voor concreet!

Amen.

BERNARDUS VAN CLAIRVAUX : Joh. 17, 20-26 : 20-08-2023

Broeders en zusters,

De heilige Bernardus van Clairvaux kijkt, zou je kunnen zeggen, nu op ons neer. Natuurlijk vanuit de hemel, maar ook vanaf het grote gebrandschilderde raam achterin onze kerk, vlak voor het balkon. Op dat raam staat hij gloedrijk afgebeeld. Als u straks de kerk uitgaat, kunt u het nog eens rustig bekijken. Glas-in-lood-kunst kan ons helpen op het spoor te komen van wat een heilige is. Een heilige is iemand die transparant geworden is voor God en  door wie Gods licht heen valt. Bij ieder heilig mens op een eigen manier, zoals ook elk stukje glas van een glas-in-loodraam op een eigen manier het licht doorlaat en het daarbij op een eigen manier ‘breekt’. Daartegenover  staat dan een mens die Gods licht blokkeert, zodat niets van God kan doorschijnen. Maar Bernardus van Clairvaux was dus een heilige. In zijn persoon straalt Gods licht door. Zoals ook in zijn woorden Gods stem doorklinkt. Evenmin als bij  glas-in-lood regelrecht; altijd als het ware gebroken en omgevormd, maar tóch. Vandaag mijmeren we door op één uitspraak van de heilige Bernardus, in de hoop dat we een echo van Góds stem, Góds oproep, erin zouden vernemen.

Die ene uitspraak luidt: leven betekent niet: vràgen; leven is: ántwoord geven. (2x) Dat is natuurlijk maar één, en dus bij voorbaat eenzijdige uitspraak uit een heel oevre; we mogen die uitspraak dus niet verabsoluteren. Elke authentieke mens heeft gróte vragen: waartoe zij wij op aarde? wat is de zin van mijn leven? En dan zijn er nog zware vragen als: waarom overkomt mij dit of dat? waaraan heb ik dit of dat verdiend? waarom gaat het leven vaak zo onrechtvaardig? Zware vragen die onbeantwoord blijven, maar waarin een mens wel kan komen vast te zitten, alsmaar wachtend op een afdoend antwoord. En dan zijn er nog de eindeloze reeksen vragen, dat alles naar ónze smaak of voorkeur zou gaan;  onze gebedjes zijn daar vaak een treffende spiegel van. Al die grote en kleine vragen hebben hun zin en soms hun onzin, maar ze mogen ons niet in hun greep houden, ons niet tegenhouden, ons niet in de wachtkamer zetten. Met zijn uitspraak leven betekent niet: vràgen; leven is: ántwoord geven bedoelt Bernardus: het leven gaat pas echt lopen, echt vloeien, zo gauw je van perspectief verandert en ontdekt dat je leven jou van Godswege gegeven is, om ántwoord te geven; dat je leven bedoeld is om antwoord te zijn. Antwoord in woord en gedachte, in doen en laten, in woordeloos zwijgen en in diepste zijn. God heeft zich al uitgesproken door ons te scheppen, en door Jesus, zijn Zoon, te geven. Dus niet wachten tot eerst nog onze zware vragen beantwoord zijn of tot eerst onze kleine vraagjes verhoord zijn en alles naar onze voorkeur en behoefte veranderd is. Dan kun je wachten tot St. Juttemis en loopt je leven nooit. Niet zou God eerst antwoord moeten geven: wij moeten – bij alle ongerijmdheden die het leven eigen kan zijn en bij alle opengebleven vragen – wij moeten  antwoord geven, antwoord zijn. Dan komt je leven fundamenteel in dialoog, en gaat het grote gesprek van je leven lopen: het lévensgesprek met God.

De Heilige Bernardus articuleert dat graag nader, en wel overeenkomstig zijn persoonlijke specifieke gestalte van heiligheid. Zo gauw je van perspectief verandert: van vragen en vragende partij in het leven naar ántwoord géven en antwoord léven en antwoord zíjn, zo gauw het levensgesprek met God gaat lopen, zo gauw kan ook beginnen, dat je gaat wandelen met God, dat je, bij alle ongerijmdheden en zwaarheden, met God door het leven wandelt als met een vriend. Meer nog: dat je gaat dansen met God, dat je met God door het leven danst als met je geliefde.  Misschien een onverwachte beeldspraak, en niet iedereen zal die liggen. Alleen wie het gegeven is, zal dat ‘bernardijnse’  het leven doorwandelen met God als met een vriend en het leven doordansen met God als met je geliefde kunnen smaken. Maar in de onderliggende grondslag mogen we állemaal een echo van Gods stem herkennen: leven betekent niet: vràgen; leven is – ántwoord geven.      Amen.

br. M.

ZONDAG 19 DOOR HET JAAR : A : Mt. 14,22-33 : 13 AUG. 2023

Broeders en zusters,

Vrees niet, hoorden we Jesus zeggen, toen de leerlingen in hun boot door golven en tegenwind geteisterd werden, en ze Jesus, door die storm onherkenbaar, naar hen toe zagen komen. Vrees niet. Bijbelgeleerden hebben geteld hoe vaak die uitdrukking in de Bijbel voorkomt: 365 keer, zoveel keren als er dagen zijn in het jaar: voor elke dag één. Want stormen en hoge golven kunnen elke dag over ons heenkomen, en tegenwind sowieso. Geen dag van ons leven is op voorhand een veilige haven of een rustig baken. Chaos, twijfel en onzekerheid, en ook het ongeluk en het kwaad – het steekt vaak in een klein hoekje, maar kan onverwacht uit de hoek komen. Ook voor díe dag is er een vrees niet.

Vrees niet, want: Ik ben het, Ik ben er. We hoeven dáárom niet te vrezen, omdat God er is, omdat Christus er is. Dat is wel erg gemakkelijk gezegd! Is het niet onze gangbare ervaring dat het ongeluk en de golven en de tegenwind wél in ons leven present zijn, maar God of Christus eerder afwezig lijken? Dat we juist alleen gelaten worden met ons ongeluk en onze stormen en golven? Het evangelie van vandaag beaamt dat in eerste instantie. De leerlingen worden bij het vallen van de avond door Jesus gedrongen in de boot te gaan en het grote meer van Galilea over te steken, terwijl Hij achterblijft. Zo worden ze de nacht ingestuurd, die nacht waarin de storm des levens hen teistert en naar de ondergang trekt. Een nacht zonder Jesus’ eenduidige aanwezigheid dus. Pas vroeg in de morgen, zo staat er, komt Hij naar hen toe en zegt: vrees niet, Ik ben het. Pas in de morgen! Wat deed Jesus dan gedurende de nacht? Ook dat wordt vermeld: Jesus bracht de nacht door in afzondering, in gebed tot God Zijn Vader. Hij bidt gedurende de nacht van onze levensstormen. Hij bidt, ook voor ons. De storm wordt niet minder, het ongeluk niet minder, maar Jesus’ gebed draagt hen en ons daardoorheen, draagt hen en ons steeds weer binnen in het hart van Zijn Vader. Dát is het eerste. En er zullen steeds mensen zijn (misschien mag u zelf wel zo’n mens zijn!), die zich geroepen weten om juist aan dit aspect van Jesus’ zending deel te nemen en het voort te zetten: mensen die op de achtergrond velen door de stormen van het leven heen helpen door voor hen te bidden. Wellicht vermoeden velen nog niet eens dat ze staande en gaande blijven enkel doordat ànderen in Christus’ Naam voor hen bidden.

Pas op het einde van de nacht, na zoveel uren storm en angst van de leerlingen – maar de Heer had hen wel gedragen in Zijn gebed! – pas dan komt Jesus over het meer tot bij hen. We kunnen aan de figuur van Petrus zien, wat dat uithaalt, zo’n nacht tot het einde te moeten doormaken. Aan het begin van een nacht of een tijd van moeilijkheden, van ongeluk en spanning, willen we nog van alles, en vragen we God nog van alles, en vragen we Hem vooral om ónze oplossingen te helpen uitvoeren. Aan het eind vraagt Petrus nog maar één ding: Heer, red mij! Zoals ook wij aan het eind van onze stormen hopelijk nog maar één ding vragen: Heer, red ons! Alleen maar dát, alles zonder verdere invulling herleid tot dit ene en laatste, maar dat dan wel helemaal: Heer, red ons! Alleen dan kan en zal oplichten dat de Heer ons vasthoudt, zoals Hij Petrus vasthield. De Heer helpt niet zozeer vooraf, niet zozeer door vooraf alles op te lossen of vooraf alles te voorkomen. Hij redt aan het eind, bijna achteraf – maar al die tijd stond Hij, verborgen als in de nacht, wel voor ons in. Veelal achteraf dus geeft Hij zichzelf te vermoeden en te ervaren. En veelal achteraf dus  gaan wij begrijpen, dat dat weliswaar niet alles in het leven is, en niet alles in het leven oplost, maar dat dat wél het beslissende is en dus genoeg: dat Hij voor ons instaat en dat Hij ons vasthoudt. Vrees niet.
Amen.

br. M.

GEDAANTEVERANDERING : A : Mt. 17,1-9 : 06-08-2023

Broeders en zusters,

Ons gezicht, ons gelaat weerspiegelt naar buiten wat binnen in ons leeft. Je kunt van gezichten veel ‘aflezen’. Soms zie je een massa-opname van een festijn of happening, maar als je goed kijkt is de blik van velen toch mat en ontevreden. Of je treft een jonge man, kerngezond, modieus gekleed met enkel merkkleding, naast hem een sportwagen, maar zijn gezicht staat verveeld. Kennelijk doen omstandigheden er niet écht toe. Je treft een zwaar gehandicapte vrouw in haar rolstoel, maar met een stralend gezicht, ondanks de ongunstige omstandigheden. Wonderlijk! Wáár komt die glans toch vandaan? Wat is het geheim daarvan?

Het evangelie van vandaag verhaalt hoe Jesus op de berg Thabor van gedaante veranderde. Zijn gelaat begon te stralen als de zon. En zijn kleed werd glanzend wit. De Godverbondenheid die is en leeft in de diepte van zijn wezen, vervult nu zichtbaar alle uithoeken van zijn ziel en alle vezels van zijn lichaam; en zijn gelààt stráált die Godverbondenheid uit. Verblindend als de zon. Zoals géén gezicht ooit heeft gestraald of nog zal stralen. Een korte tijd slechts, maar genoeg om voor alle tijden zonneklaar te maken: hier, in déze wezenlijke Godverbondenheid van Jesus, ligt ten laatste het enige echte geheim van die wondere glans die over het gelaat van mensen kan liggen. En omgekeerd, als het gezicht van mensen soms kan stralen, dan is dat ten diepste (ook al beseft men dat veelal niet) – dan is dat als deelhebbing aan déze Godverbondenheid van Jesus de Mensenzoon (1e lezing!), als deelhebbing aan dít welbehagen van de Vader in Jesus. Want wíj zijn in de Mensenzoon mee bedoeld, in Hem mee opgenomen en besloten. En het is die deelhebbing – of het nu van verre en onbewust is, of juist heel intens en bewust – die het leven glans geeft.

Dat moeten we ons niet statisch voorstellen, als een soort ‘eigenschap’ die je ‘bezit’. Veeleer ontvang je het, en wel geleidelijk aan, als de langzaam rijpende vrucht van een weg die je te gaan hebt, als vrucht van een proces dus – een proces dat vaak opnieuw te beginnen en steeds intenser en dieper te doorlopen is. De glans van het deelkrijgen aan het persoonsgeheim van Jesus gaat samen-op met deelhebben aan álle haltes van de weg van Jesus. Dezelfde drie leerlingen die de enige ooggetuigen mochten zijn van Jesus’ stralende gelaat op de berg Thabor, zijn later ook de enige ooggetuigen van Jesus’ gelaat in doodsnood, in Gethsemani, in de Hof van Olijven. Die parallelle enscenering is niet zo maar, niet toevallig. Beide gebeurtenissen willen naar elkaar doorverwijzen. Met Christus en in Hem en door Hem durft het christelijke leven alles toe te laten, ook náre dingen: tegenslag en teleurstelling, volstrekte eenzaamheid en radeloosheid, ziekte en schier ondraaglijk lijden, en ook de dood, in welke vorm ook. Het christelijk leven durft dat alles toe te laten en er doorheen te gaan, om van binnenin, op de bodem ervan, steeds weer nieuw te ontvangen en te ontdekken, dat niets ons eronder kan krijgen, dat niets ons kan scheiden van God. Steeds weer nieuw te ontvangen en te ontdekken dat niets ons eronder kan krijgen, omdat God van ons houdt, – even sterk en met dezelfde liefde als Hij van Jesus houdt; dat niets ons eronder kan krijgen, omdat God ons vasthoudt en draagt en binnendraagt in Zijn band met Jesus, onze Heer, de Mensenzoon. Zo kun je van onder op – want van boven af gaat dat niet! -, zo kun je van onder op, vanuit de werkelijkheid zelf van het harde leven, ja als op de bodem van het niets, vergroeien met de ervaring van Jesus en dan ook, als te ontvangen vrucht, met de glans van Jesus’ gelaat en met de verrijzenis van Jesus. Dan kan een grote innerlijke vrijheid groeien, ongeacht de omstandigheden, ja zelfs tegen de ongunstigste omstandigheden in. Zo kan een strálende mens te voorschijn groeien. Een mens in wie de verrijzenis zich al aankondigt.
Amen

br.M.

16e ZONDAG DOOR HET JAAR: A: ROM. 8,26-27: MT. 13,24-30: 23 JULI 2023.

Broeders en zusters.
“Opzij, opzij, opzij,
maak plaats, maak plaats, maak plaats,
wij hebben ongelofelijke haast.”
Kent u dat liedje nog? Het is afkomstig van Herman van Veen en kwam uit eind jaren 70. Eén ding is duidelijk: hij heeft geen tijd te verliezen en alles moet aan de kant, want er moet iets gebeuren, er moet iets komen. Opzij, opzij, opzij! Herman van Veen lijkt hier veel op de knechten uit het evangelie die het onkruid willen bijeengaren. Zij zien dat het goede zaaiwerk van hun meester gedwarsboomd wordt: er staat ook onkruid tussen de tarwe. Dat kan toch niet de bedoeling zijn! Opzij, opzij, opzij!!

De gelijkenis die Jezus vertelt verhaalt over het Rijk Gods, het gaat hier over Gód dus, en over wat echt belangrijk is in het leven. In dat Rijk van God heeft ook het onkruid zijn plaats: al is het dan niet omdat het door God gewild of gezaaid is. Jezus stelt alleen maar vast dat het er IS. Je kunt er niet omheen. We ervaren dat onkruid ook volop, er is zoveel onzinnigs waar we mee moeten dealen. In de grote wereld daarbuiten, maar ook: in ons eigen zélf. Het onkruid tiert grootschalig, maar is ook dichtbij.
Om dit onkruid te onderscheiden nemen we vaak onze gevoelens als maatstaf. Hoe voelen we ons bij iets of iemand? Zeker voor veel jonge mensen die zich met sociale media inlaten geldt dat, omdat ze zich zo slecht voelen, ze ook denken dat ze het in het leven ook slecht dóen. Ze falen, schieten tekort. We voelen dat de onzin of het onkruid ons continu besluipt en benadert, voortdurend op de loer ligt. Soms ook bagatelliseren mensen de gewetensnood die het onkruid hen bezorgt. Onze emoties en gevoelens nemen vaak een loopje met ons. Ze zeggen dat er niets aan de hand is; dat er niets is om ons in te verdiepen ook, en dat we alleen maar aan onszelf zijn overgeleverd. We staan er alleen voor, zeggen ze voortdurend, maar IS dat ook zo?

Is God niet altijd tegenwoordig? Is Hij afwezig, alleen maar omdat we Hem niet voelen? Wij ervaren onszelf, en ook ons bidden, als een mengeling van onkruid en tarwe. En uiteindelijk weten we niet meer waar we het moeten zoeken, zien we door de bomen het bos niet meer. Waar we het wél moeten zoeken is toch uiteindelijk weer: in ons eigen hart. De apostel Paulus sprak in de tweede lezing over “Hij die de harten doorgrondt”. Die ons hart doorgrondt, God zelf, heeft voorzien in die kluwen van gevoelens en twijfels die ons soms doen wanhopen. Hij wéét dat ook wij onze twijfels hebben aangaande onszelf en lijden onder de doornen van het onkruid. Zeker waar mensen hun verantwoordelijkheid nemen en het voor waar willen aannemen dat ze zelf het onkruid in hun leven wortel hebben laten schieten: daar stelt Hij Zich mild en vergevingsgezind op. Sterker nog: daar staat Hij graag borg voor diezelfde mensen.
Want het mooie en ongekende van onze God is dat Hij wel raad weet met het onkruid dat Hij bij Zijn kinderen aantreft door Zijn Zoon te vragen steeds weer al die kwetsuren op Zich te nemen. In diezelfde lijn wist Paulus: “Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp. Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.” De gelijkenis over het onkruid en de tarwe pleit voor gebed en geduld: bij uitstek zachte krachten. Geduld: naar anderen toe, maar zeker ook naar onszelf toe. En gebed: hopen op het bidden diep in ons, van de Geest die ons vast verankerd in de liefde tussen Vader en Zoon.
God heeft al voorzien in al onze nood. Konden we dát maar geloven: dat er al gebeden wordt in ons hart. Dat we dáár alleen maar mee hoeven in te stemmen – door een enkel woord Abba, of door Jezus’ Naam te noemen, of Hem Heer te noemen. Natuurlijk houdt een dergelijk gelovig instemmen ook in dat je bereidt bent de ingevingen van diezelfde Geest in te willigen. Je wilt je voortaan voegen naar Gods wil.
“Maak plaats, maak plaats, maak plaats.” Maar: waarvóór ook al weer? De grote vraag is altijd weer: wat WIL ik met mijn leven?” Laten we plaatsmaken voor Hem Die ons op wil tillen tot bij Hemzelf. Amen.

Br. J.

ZONDAG 15 DOOR HET JAAR : A : Mt. 13, 1-11.18-23: 16-07-2023

Broeders en zusters,
Je moet het leven leren lezen. Je moet je eigen leven leren lezen. De gebeurtenissen en de voorvallen, de ontmoetingen, je gevoelens en ervaringen, je krachten en bewegingen – het zijn op het eerste oog allemaal als losse letters of hoogstens losse woorden, die uit zichzelf nog geen zin vormen, laat staan een verhaal. Als je het alleen met die losse letters of  losse woorden moet doen, dan is je leven als los zand, dan spring je van de hak op de tak, dan leeft je bij het kleine ogenblik en ben je een speelbal van het ogenblik en van je emoties. Je moet echter dat alles leren lezen, leren lezen als letters van een woord en als woorden van een zin, zodat het verhaal van je leven oplicht, de zin van je leven oplicht.  Maar die zin komt van hoger of verder.

Wij christenen proberen het leven, ons leven, te lezen in het licht van ons katholiek geloof, in het licht van de H. Schrift. Wij lezen het woord van de Schrift, het woord van Jesus de Heer, om vandaaruit, in het licht daarvan, ons eigen leven te lezen en te verstaan. Zonder dat zou ons eigen leven als een boek in een vreemde, onbekende taal blijven, dat we enkel kunnen doorbladeren en meedragen, maar dat we niet kunnen lezen en verstaan. Dan blijven we een vreemde voor onszelf! Daarom is het zó belangrijk eigen te worden aan Jesus’ woorden, eigen te worden aan het Woord dat Jesus ís. Daarom luisteren we in elke eucharistieviering daarnaar, en hopelijk nog vaker, en nemen we dat mee in ons geheugen, in ons hart, in onze gedachten, in onze manier van leven.

Vandaag hoorden we een gelijkenis van Jesus: die van de zaaier. Een gelijkenis over de gulle levenskracht van het Woord van God, maar ook over hoe verschillend dat Woord in een mens kan binnenkomen, en hoeveel daarbij van jou zelf afhangt.  Je kunt oppervlakkig zijn. Of passief. Of te vol met andere zaken. Pas als Jesus’ woord diep in je binnenkomt en kan aarden en wortelen, pas dan kan de kracht ervan ten volle openbreken: want nu Jesus’ woord diep in jouw leven is kunnen binnengaan, nu ga jij met jouw leven diep in Jesus’ woord binnen en in Jesus’ levensverhaal, en in zijn persoon. Dan ga je ook jouw eigen leven lezen als een evangelieboek – je eigen leven inclusief álles daarvan, zowel het positieve als het negatieve: je eigen leven in z’n veelvormige onverlostheid én doorbrekende verlossing. Pas als je met jouw eigen leven in Jesus’ woord en Jesus’ leven en persoon binnengaat, wordt jouw leven zin-vol, wordt het verhaal van je leven duidelijk: een levend hoofdstuk te mogen zijn van het evangelie en van het leven van Jesus.

En dan wordt je leven vruchtbaar! Zelfs wonderlijk, tot honderdvoudig vruchtbaar, omdat er nu een soort symbiose is ontstaan tussen jouw leven en Christus’ woord. Die zijn niet meer te scheiden, en zelfs moeilijk te onderscheiden. Zoals Jesus eerst nog sprak van het zaad van Gods Woord, dat in ons wordt gezaaid en dat al naargelang onze gesteltenis al dan niet kan kiemen en groeien en tot wasdom komen, maar later spreekt van zij die in goede grond werden gezaaid: daar is die beoogde symbiose tussen Zijn uitgezaaide Woord enerzijds en ons eigen leven anderzijds al benoemd. En dan begint die wonderlijke vruchtbaarheid – ook in ‘jouw’ leven, dat eigenlijk al niet meer het jouwe is, maar veeleer van jou en Hem samen! Ook die vruchtbaarheid moet je leren lezen – natuurlijk weer in het licht en het verlengde van het evangelie. Je moet dus ook de kruisen van je leven lezen met behulp van het evangelie, en de vruchtbaarheid dáárvan gaan vermoeden: de vruchtbaarheid van jóuw kruisen vooral voor het leven van ánderen. Dat jouw leven ook zó als het verlengde van het evangelie en van het leven van Jesus oplicht, zal je met een vreugde vervullen die enkel als dank en jubel aan God kan worden teruggeschonken.
Amen.

Br. M.

ZONDAG 14 DOOR HET JAAR : A : Mt. 11, 25-30 : 09-07-2023

Broeders en zusters,
Komt allen tot Mij, zegt Jesus, allen die onder lasten gebukt gaat. Inderdaad: het leven heeft z’n lasten, en die kunnen ons gebukt doen gaan. Soms zijn de lasten zó ongelijk verdeeld, dat je er stil van wordt. Soms zijn de lasten voor de buitenwacht onzichtbaar, maar daarom niet minder zwaar. Ieder heeft wel zijn of haar vrachtje. Het leven blijft letterlijk ‘lastig’. Natuurlijk: het leven kent ook z’n vreugden. Maar of niet tóch, over het geheel genomen, de lasten overheersen?

Gij allen die onder lasten gebukt gaat, komt tot Mij. Mét onze lasten, mét onze levenslast, mogen we naar de Heer komen. En Hij zal ons, belooft Hij, rust en verlichting schenken. Hóe eigenlijk? Door ons een rustkuur voor te schrijven? Verandering van lucht? Training in mindfulness? Niets mis daarmee, maar de Heer wil veel fundamenteler en wezenlijker rust en verlichting schenken. Hij nodigt ons uit ònze last af te leggen en Zíjn last op ons te nemen. Neemt Mijn juk op uw schouders, zegt Hij, want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht. De rust en verlichting zit ‘m dus daarin, dat wij, in plaats van ònze last, Zíjn last gaan dragen. Het leven blijft dus wel ‘lastig’, maar heel ánders dan voorheen.

Hoe zou zoiets op gang kunnen komen? Het begint met een ontmaskering en een bewustwording in het licht van het evangelie. Veel van wat we als een last ervaren, is het eigenlijk helemaal niet waard om als een last mee te zeulen. We hadden die ballast allang moeten afschudden: de ballast van menselijk opzicht of van eigen sterke voorkeuren en afkeuren en overdreven gevoeligheden, of van kleine onbenullige gehechtheden. Veel leed is schijnleed. Die ontmaskering maakt ruimte en aandacht vrij. Aandacht voor wat er dan overblijft aan echte lasten. En precies die zijn meegenomen in wat vanaf de vroege kerk zo treffend de Heilige Ruil wordt genoemd als de kern van het Christusmysterie. Die échte lasten van jou heeft de Heer in Zijn kruis op Zich genomen en gedragen. En nu krijg je ze terug van Hem, maar nu als Zijn last, die Hij in jou zal dragen, en waaraan jij nu met Hem mag meedragen. Dat maakt alles ánders! Niet per se aan de buitenkant, maar wél aan de binnenkant. Zodat je nu zelfs draagruimte over blijkt te hebben: draagruimte voor wat de Heer aan nieuwe lasten, aan andermans lasten op je legt: de last van inzet en zorg in Zijn naam voor mensen op jouw weg. Hoe dan ook: na de ontmaskering, en na de geloofs-verheldering, blijken er geen andere lasten te zijn dan die van Christus Zelf in en op jou.

Maar zijn ze daarmee ook, zoals door Jesus beloofd, een lichte last en een zacht juk? Waar zit dat lichte en zachte dan in? Het evangelie van vandaag geeft aan: dat zit aan de binnenkant van Christus’ last. Je vindt het niet door Zijn last, al was het maar gedeeltelijk, af te werpen, maar door al dragend bewust en gevoelig te worden voor het geheim dat stil maar onweerstaanbaar zich aandient aan de binnenkant ervan. Al dragend word je gelijkvormig aan Christus, aan zijn Hart (zo zegt het evangelie van vandaag), al dragend word je binnengeleid en binnengetrokken in wat lééft in Zijn Hart. Het evangelie vandaag heeft hoge woorden voor wat daar leeft: het liefdesgesprek namelijk en de totale wederzijdse overgave tussen God de Vader en Jesus de Zoon, in tijd en eeuwigheid. In dat wonderlijk diepe gesprek wordt wie Christus’ last draagt, binnengeleid, en precies dát maakt het dragen ervan zo onvergelijkelijk licht en zacht.

Dat mag hoge theorie lijken, en ijdel woordenspel. En dat zal het ook blijven, zolang we niet eerst onze schijnlasten ontmaskeren. Om wat dan aan échte lasten overblijft mee te nemen in een bewustwordingsproces in het licht van het geloof. Een ‘lastig’ proces, maar een weg die zal leiden tot omkering van ons perspectief. Want de werkelijkheid blijkt omgekeerd. Niet wij dragen ons leven en onze levenslasten, maar Christus draagt óns, en wij mogen meedragen met Hem en zo steeds meer eigen worden aan Hem en eigen aan wat leeft in Zijn Hart.                                                                 
Amen.

br. M.

12e ZONDAG DOOR HET JAAR: A: MT. 10,26-33: 25 JUNI 2023.

Broeders en zusters.
Er is een verhaaltje uit een bron die mij niet bekend is, en dat verhaaltje gaat als volgt:
“Twee vrienden liepen over een landweg, toen er plotseling een levensgrote beer uit het bos tevoorschijn kwam. Een van de mannen holde naar een dichtbij staande boom en zonder zich verder om zijn vriend te bekommeren, klom hij naar boven en bleef veilig tussen de takken zitten.
De ander begreep dat hij in zijn eentje geen enkele kans maakte tegen de beer; daarom liet hij zich op de grond vallen en deed of hij dood was. Hij had wel eens gehoord dat beren niets doen als ze denken dat je dood bent. Dus de man bleef zo stil liggen als hij maar kon, hield zijn adem in en hoopte dat zijn hart niet te luid zou kloppen.
Daar kwam de beer en begon aan hem te snuffelen: aan zijn neus, aan zijn mond, aan zijn oor, en tenslotte pokend en duwend aan zijn rugzak. Toen dacht het dier blijkbaar dat de man echt dood was, want met logge passen verdween hij weer in het bos.
Pas na lange tijd durfde de man op te kijken, maar tenslotte kwam hij overeind en riep naar zijn vriend: “Kom maar tevoorschijn”. Nog bevend van schrik liet deze zich uit de boom glijden en zei: “Ik zag de beer vlak bij je oor. Hij heeft je zeker een geheimpje verteld?” “Ja, antwoordde de ander, “maar het was niet veel bijzonders. Hij zei alleen maar dat ik geen vrienden moest kiezen die me bij het eerste teken van gevaar al in de steek laten”.

Het verhaaltje illustreert wat we net daarvoor, in het evangelie volgens Matteüs, kregen voorgeschoteld. Ze zeggen beide hetzelfde met andere woorden uit, namelijk: samen sta je sterk; alleen ben je hulpeloos en een makkelijke prooi. “Weest niet bang, wees niet bevreesd”, klonk het tot drie maal toe in het evangelie. En die oproep wijst al vooruit naar de allerlaatste woorden uit datzelfde evangelie: “Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de wereld”. Het is duidelijk: we hoeven niet bevreesd te zijn, want we staan er niet alleen voor.
Er is iemand naast ons komen staan. Door Zijn Menswording. Door Zijn sterven en verrijzen. Er is iemand náást ons komen staan. Een echte vriend nog wel. Iemand die niet is weggelopen, toen het gevaar zich aandiende. Die, integendeel, het gevaar op zichzélf heeft afgewenteld. Wij beginnen er ieder Eucharistisch Gebed mee: “Toen Hij werd overgeleverd en vrijwillig Zijn lijden op zich nam, nam Hij het brood, sprak de dankzegging uit…”. Jezus is niet gevlucht voor het onheil. Hij is het gevaar welbewust tegemoet getreden. Om ons in veiligheid te kunnen brengen.
In iedere Heilige Mis kunnen wij meemaken hoe de Vader zich over ons ontfermt, in de persoon van de Zoon. De Vader blijft ons Zijn Zoon schenken om in Hem alle gevaren van ons af te wentelen. God heeft Hem over: de Zoon in heel Zijn goddelijke heerlijkheid, voor iedere mens afzonderlijk, iedere dag opnieuw. En dat is ook nodig. Want steeds opnieuw lopen wij het gevaar het doel van ons leven voorbij te schieten. Verder verwijderd te raken van hetgeen ons aller levensbestemming is, namelijk: te delen in Gods leven.

“Weest niet bang. Weest niet bevreesd”: we hoeven niet meer bang te zijn, sinds Jezus ons heeft geopenbaard Wie God is. Wat liefde is en vriendschap. Geen angst hoeven we te hebben, want de strijd is gestreden en de zege is behaald. Angst voor mensen hoeft niet, want hun macht is, vergeleken met die van God, maar klein. Geen angst ook voor ons eigen duister, want de Zoon verandert het in licht. Geen angst tenslotte, dat wij zélf, ons eigen leven, niets zou betekenen: want voor God betekent het álles. “Iedere haar op ons hoofd” is door Hem geteld, en wij zijn Hem, vergeleken met “een zwerm mussen”, oneindig veel méér waard. Amen.

Br. J.

ZONDAG 11 DOOR HET JAAR: A: Ex. 19,2-6 & Mt. 9,36-10,8 : 18-06-23

Broeders en zusters,

Hoe kijk je? Hoe zie je? En hoe ziet Jesus? Want daarmee begon het Evangelie zojuist: Jesus ziet een menigte. Niet alle kijken en zien is immers hetzelfde. Men zegt wel, dat de ogen de spiegel zijn van de ziel. Een onverschillig mens zal onverschillig kijken: zijn ogen weerspiegelen zijn onverschillige hart en registreren alleen maar. Iemand met een verhard hart zal scherp en kritisch zien: zijn ogen nemen de maat en zien vooral waar iets ónder de maat blijft. Van Jesus zegt de Schrift, dat Hij zachtmoedig van hart is. Dan zal Hij ook met zachtmoedige ogen mensen bezien.

Zachtmoedig – een veelzeggend woord. Een zachtmoedig hart is zacht als was, beschikbaar dus om te ondergáán. De ander mag eenvoudig binnenkomen en hoeft zich niet te verdedigen of te rechtvaardigen of op te tuigen: hij mag  zijn zoals hij is. Zachtmoedige ogen zien bij uitstek de concrete en dus ook broze, pogende én falende mens, gewoon alles tezamen, en het zachtmoedige hart wordt erdoor geraakt en leeft mee en – waar dat aan de orde is – lijdt mee. Door medelijden bewogen, zeggen we dan. Echt medelijden, niet uit de hoogte of meewarig, maar zuiver en respectvol, is niet gemakkelijk. Alleen wie zachtmoedig is, kan dat. Zalig de zachtmoedigen, zegt Jesus in zijn Bergrede, – inderdaad zálig, want zij lijken op Jesus en kijken zoals Hij.

Zachtmoedigheid alleen, medelijden alleen is als een prachtige bloem, maar nog vruchteloos. Zachtmoedigheid en medelijden dragen pas vrucht als ze een beweging in gang zetten.  Zoals in het evangelie van vandaag. Toen Jesus de menigte zag, werd Hij door medelijden bewogen – hoorden we, en dan, onmiddellijk daarop!: de oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. Zijn medelijden mondt uit in een zoektocht naar werkers, medewerkers met Hem. Bij uitstek waren de apostelen en zijn de priesters en pastores geroepen als medewerkers, maar in ruimere zin evengoed wij allen,  want allen zijn wij gedoopt en gevormd. Elke christen heeft minstens af en toe en in één of ander geval een – noem het – herderlijke zorg voor een ander, wiens lijden het zijne wil geworden. Zoals het door Moses in de eerste lezing gezegd werd: héél het volk van God heeft iets priesterlijks.

Jesus geeft een opmerkelijk woord voor deze zachtmoedige en medelijdende arbeid: het gaat om medewerking in de oogst. Oogsten, dat is: inzamelen en binnenhalen. Binnenhalen waarin dan? Jesus bedoelt: binnenhalen in de wonderlijke nabijheid van God zijn Vader. Mensen, precies zoals ze zijn, mét hun pogen en falen, mét hun leed en wonden, binnenhalen in de stralenkrans, het aantrekkingsveld van zijn Vader, die mensen wil dragen en bevrijden en verzoenen en van binnen uit genezen. Dáárin binnenhalen, dát is oogsten. Dat is niet àlles in het leven, wél steeds het eerste.

Wat moet je dan doen, wat moet je geven, om mensen daarin binnen te halen? Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven, zegt Jesus. Dus niet allereerst hoog ontwikkelde oplossingen, of diepe psychologische inzichten, of maatschappelijke inzet, al is dat alles heel nuttig en nodig. Het gaat er om, allereerst dát door te geven, wat jezelf om niet ontvangen hebt, – en dat is precies die wonderlijke nabijheid-om-niet van God in jouw leven, dat is Zijn opnemende en verzoenende, zijn dragende en ómvormende liefde, die Hij jou zo maar om niet schenkt. Dát doorgeven, in woord of daad, in blik of gebaar, in stille aanwezigheid of in volhardende voorbede, en zo een ander dáárin binnenhalen – dát allereerst is meewerken aan de oogst.

Vraagt, zei Jesus, de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten. Stel nu eens dat wij inderdaad daarom gaan vragen. En stel dat de Heer ons gebed verhoort (want gebedsverhoringen komen voor!, zeker als wij bidden wat en zoals de Heer zelf aangeeft om te bidden). En stel dat Hij dan óns een zachtmoedig hart en zachtmoedige ogen geeft. Zijn wij dan bereid te oogsten, bereid ook anderen binnen te halen? Binnen te halen precies in die wonderlijke nabijheid van de Heer?

Amen.

Br. M.

HART: A: 2023: Math. 11, 25-30 : 16-06-2023

Broeders en zusters,

Eén van de ernstigste tekorten van onze tijd is, dat er geen plek is voor het lijden. Er is natuurlijk lijden genoeg, beter: er is veel te veel lijden. Maar alle aandacht gaat uit naar het opheffen en beëindigen ervan, of minstens naar het verminderen ervan, of als dat niet gaat, naar het afleiden daarvan. Zodat er geen aandacht overblijft voor hoe je moet lijden, geen aandacht voor de binnenkant ervan. Terwijl juist daar eeuwenlange christelijke ervaring ligt: dat lijden tot aan het einde der tijden onontkoombaar een plek hééft en zal houden, en over hoe je met en in eigen (en ook andermans) lijden een weg kunt gaan: een gelóófsweg. Zodat lijden een zin krijgt; beter: hoe zich een zin in het lijden kan openen. Want door de eeuwenlange christelijke ervaring wordt geen ‘zingeving’ op het lijden opgeplakt: nee, er wordt zin in vrij gelegd.

Een veel te groot thema. En er zou onderscheid gemaakt moeten worden tussen vormen van lijden, minstens tussen eigenlijk en oneigenlijk lijden. En bovendien is er het gevaar dat elk stukje zin op voorhand al veel te goedkoop kan lijken ten overstaan van pijn en leed. Maar nu is er het feest van vandaag: Jesus’ Heilig Hart, en nu is er de evangelielezing daarvan in dit A-jaar. Beide dragen belangrijke suggesties en inwijdingen aan voor die geloofsweg waar zich in het lijden zin kan openen, – subtiel, en eerder voorzichtig ervaring oproepend dan massief leerstellig en belerend. Nog voordat de H. Hart-verering in de 17e eeuw een enorme impuls kreeg dank zij de verschijningen aan de H. Margaretha Maria Alacoque, was er al een H. Hart-verering in de Middeleeuwen, toen vooral gedragen door onze Cisterciënser orde en Cisterciënser heiligen, toen als uitloper, als affectieve en hartelijke uitloper, van het grote motief dat de kerkvaders al in de eerste eeuwen ontwikkelden: het grote motief van de heilige ruil: God deelt in Christus ons menselijk leven, opdat wij zouden delen in Zijn goddelijk leven. In de Middeleeuwen wordt dat affectief en mystiek uitgediept tot uitruil van harten. Christus’ Hart in het mijne, mijn hart in het Zijne. Mijn hart overgenomen door Hem, en Zijn Hart kloppend in mij. En die uitruil van harten wordt tot uitruil van lijden. Mijn lijden in Christus’ lijden, en Zijn lijden in het mijne. Lijden blijkt een plek te zijn waar het diepste van het Christusmysterie gaande is en oplicht.

Het evangelie van vandaag wijst, al even subtiel, in diezelfde richting. Neemt mijn juk (!) op uw schouders, en ook: mijn juk (!) is zacht en mijn last (!) is licht. Om ons rust en verlichting te schenken, neemt Christus ònze lasten op Zích, én geeft Hij òns in ruil Zijn juk en Zijn last, die wij nu mogen dragen. Een uitruil van lasten. Lijden blijft een juk en een last. Maar het blijkt nu Zijn juk op ons en Zijn last in ons te zijn: het blijkt nu, tastenderwijs ontdekkend, het Christusmysterie, dat gaande is in ons, dat oplicht in ons. Dat maakt alles anders. Dat maakt lijden anders. Dat maakt het, op een manier die de wereld niet kent en niet begrijpt, zacht en licht. Het diepste van het Christusmysterie, tot en met de uitruil van harten, gaat immers juist daar open. Moge iets daarvan ook voor ons opengaan en door ons ont-dekt worden.
Amen.

Br. M.

SACRAMENTSDAG : A : Joh. 6, 51-58 : 11-06-2023

Broeders en zusters,

Heeft u in uw leven een middelpunt? Een punt dus, van waaruit u leeft, en waar u steeds weer terugkeert? In eerste instantie zal het antwoord – gelukkig! – veelal luiden: mijn huis, mijn gezin, mijn gemeenschap, dát is mijn middelpunt; daaruit leef ik en daarheen keer ik steeds weer terug: dáár ligt mijn zwaartepunt. Heeft ook uw persoon, uw persoonlijkheid een middelpunt? Een centrale waarde, een centrale houding, van waaruit u leeft en dat alles wat u doet draagt en samenhoudt? En er is voor Godgelovigen, en dat wij toch zoals we hier samen zijn, nog méér. Aan de binnenkant van het middelpunt dat mijn huis of gezin of gemeenschap is, en ook dat middelpunt overstijgend, zou er een gelovig middelpunt mogen zijn. Wat is dan mijn middelpunt als gelovige? Mijn middelpunt als gelovige dat al het andere en ook elk ander middelpunt in mijn leven draagt en doordringt en bezielt?

Ieder gelovige zou over die vraag mogen nadenken. De antwoorden kunnen heel veelkleurig zijn. Maar nu is er dat feest van vandaag, Sacramentsdag, dat zegt en viert: Christus, meer nauwkeurig: de eucharistische Christus, is het middelpunt van jouw wereld en jouw leven, of zou althans het middelpunt daarvan kunnen en willen zijn, en ook het middelpunt van ieders leven en van heel de wereld. Dat wordt op deze dag heel aanschouwelijk gemaakt door iets wat zo kenmerkend is voor de dag van vandaag: door de monstrans, het kunstige vaatwerk dus waarin de geconsacreerde Hostie, de eucharistische Christus, geplaatst wordt, om vervolgens vereerd te worden in de aanbidding en/of rondgedragen in de processie. [Overigens: vanmiddag van 3 uur tot 6 uur is er hier in de Abdijkerk zulk een aanbidding: van harte uitgenodigd; en straks, aansluitend aan de H. Mis, houdt onze communiteit zulk een sacramentsprocessie, kort, door de kloostergangen. Maar nu weer terug naar de monstrans.] De monstrans is zó, dat vanzelf de Hostie het middelpunt is, waarheen de concentratie getrokken wordt, en van waaruit alles bestraald wordt. De meeste monstransen, zeker vanaf de 16e eeuw, hebben dan ook de vorm van een zon, met de Hostie als hart, van waaruit de stralen van de monstrans als zonnestralen alle richtingen opgaan. Een oudere vorm dan deze zogenoemde zonnemonstrans is de torenmonstrans, die meer de vorm van een toren heeft, en waarin de Hostie dan vooral het middelpunt is tussen boven en beneden, het middelpunt dus tussen de werkelijkheid van God en onze aardse werkelijkheid. De monstrans die wij aanstonds gebruiken in onze sacramentsprocessie is zo’n torenmonstrans. Hoe dan ook: de eucharistische Christus is tot in de vormgeving van de monstrans toe het middelpunt, het midden. Om te vieren en te getuigen, of ook om ons bewust te maken: Hij is het middelpunt van ons leven, van onze persoon, en van ons samenleven.

Maar we mogen nog een stap verder gaan. In het evangelie van vandaag hoorden we Jesus bij herhaling zeggen: Ik ben het levende brood. Wie van dit brood eet, zal leven in eeuwigheid. En ook: Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Dat is dus het ultieme mikpunt, ook van Sacramentsdag met z’n aanbidding van de uitgestelde Hostie en met z’n Sacraments-processie: dat we de eucharistische Christus nuttigen. Dáár legt het evangelie van vandaag juist alle nadruk op: wel 10 keer in 8 verzen, in de meest dringende en drastische formuleringen. Op deze feestdag zou je dat ook zó kunnen formuleren: Christus hoopt dat wij, door te communiceren, door Hem op te nemen in ons wezen, zelf als het ware een levende monstrans zouden worden, met Hém als ons levende en reële middelpunt, en Hém uitstralend in heel ons doen en laten, in ons spreken en zwijgen. Monniken zouden dan als het ware een levende torenmonstrans moeten worden; en anderen, met een andere roeping en een andere plaats in kerk en wereld, als het ware een levende zonnemonstrans. Hoe dan ook: daar zal het wel heen moeten: dat wij zelf een levende monstrans worden. Anders blijft het feest van vandaag halverwege steken en zal het verlopen.

Amen.

br. M.

DRIEVULDIGHEIDSZONDAG : A : 2 Kor. 13, 11-13 & Joh. 3,16-18 : 04-06-2023

 

Broeders en zusters,

 

God is uit de mode geraakt. Veel mensen besteden aan God gewoonweg geen woorden of gedachten. God interesseert hun domweg niet. Ze zwijgen over God uit desinteresse. Eigenlijk een schreeuwend teken van de armoede en de holheid van onze tijd. Er is echter ook een ánder zwijgen over God, vanuit een geheel andere achtergrond. Dat zwijgen is veel zeldzamer, en ook veel rijker. Het komt voort uit een besef dat God te verheven is voor menselijke woorden en begrippen, dat onze woorden en gedachten en gevoelens maar klein mensenwerk zijn, hoogstens van verre naar God verwijzen, maar God niet kunnen vatten of omschrijven. Voor het mysterie van God kunnen wij mensen alleen maar eerbiedig zwijgend ons hoofd buigen in woordeloze aanbidding. En al is zulk een zwijgen zeldzaam, er zijn in de religieuze geschiedenis der mensheid genoeg gestalten die voldoende hadden aan dit woordeloze aanbiddende zwijgen voor het mysterie van God, en die heel hun levenstijd gebruikten om hun zwijgen nog verder te verstillen en te verdiepen.

 

Maar er is ook een nóg ander zwijgen over God, een zwijgen dat voortkomt uit happen naar adem en happen naar woorden, omdat we als in een wervelwind meegenomen zijn. En dát is het zwijgen dat past bij ons christenen en bij het feest van vandaag: Gods Drievuldigheid: één God in drie personen, Vader, Zoon en Heilige Geest. Het gaat bij Gods Drie-eenheid niet zozeer om een hogere informatie over God. Als God dát gewild had, dan had Hij kunnen volstaan met het sturen van profeten of wijzen of  engelen, die ons namens Hem konden inlichten. Maar dat beoogde God niet. Hij heeft ons, zegt het evangelie van vandaag, Jesus, zijn Zoon gegeven. En Hij heeft – denk aan het Pinksterfeest van vorige zondag – ons zijn Geest gegeven. Dat betekent: Hij heeft ons niet zozeer informatie over Zichzelf willen geven, – nee, Hij opent ons een nieuwe lévensruimte, Hij opent ons zijn éigen levensruimte en wij mogen leven, bewegen en zijn in díe ruimte: leven, bewegen en zijn met en in Jesus Christus, de Zoon, die onze broeder en vriend is, naar God toe die onze Vader is, gedreven door de Heilige Geest die in ons is. We treffen ons als Kerk, als gelovigen, aan als binnengetrokken en meebewegend in een drievuldige levensruimte die Gods eigen levensruimte is. En terwijl dat gaande is in en aan en met ons, happen we naar adem want uit onszelf kunnen we niet meekomen, en happen we naar woorden want het is te veel, en stamelen we Abba, Vader, en worden we nog voor we uitgestameld zijn alweer vérder meegevoerd in Gods eigen drie-ene levensruimte, en laten we dat in en voorbij ons stamelen maar gebeuren.

En dáár begint het christelijke zwijgen. Een zwijgen vol leven en bewegen, – méébewegen. Een meebewegen met Christus naar God, zijn Vader. Naar Hem die, zoals voor Christus, de Zoon, zo ook voor ons als een vader wil zijn en méér nog dan als een vader zoals wij die kennen uit onze aardse ervaringswereld. Hij verliest ons nooit uit het oog en laat ons nooit in de steek. Nooit lijd je door zijn hand, maar alles gebeurt ín zijn hand. In die  geborgenheid mogen wij meebewegen steeds dieper met Christus, de Zoon, het hart en de schoot van God de Vader binnen, happend naar woorden, happend naar adem. En zwijgend geven we ons gewonnen en geven we mee.

Een meebewegen dus met Christus, de Zoon, maar tegelijkertijd een meebewegen met de Heilige Geest die in ons werkt. De Heilige Geest die levend maakt en oneindige ruimte schept, onszelf voorbij. Die vrijheid schenkt om lós te laten. Die nieuwe hoop en kracht geeft als ons leven overspoeld wordt. Die ons tot een nieuw begin aanzet waar wij mensen buitengesloten hadden. Die volhardende draagkracht geeft als we het met onszelf of anderen niet uithouden. Die ons aanvuurt een stap extra te zetten, om deze of gene uitspraak van Jesus uit het Evangelie eens concreet waar te maken. En Die – in dat alles – ons tegelijk mét Christus steeds vérder binnenduwt en binnentrekt in de schoot van de Vader. Voorbij onze eigen mogelijkheden, voorbij onze eigen adem. Onvatbaar. We laten ons vatten. In en voorbij alle woorden geven we ons gewonnen en geven we zwijgend mee. – En dát vieren wij vandaag.
Amen.

Br. M.

PINKSTEREN : A : 28-05-2023

Broeders en zusters,

Ieder jaar biedt de eerste lezing op Pinksteren gelegenheid om onze geografische kennis te toetsen. We horen een hele waaier van vreemde volkeren langskomen: Parten, Meden en Elamieten, bewoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, van Pontus en Asia, van Frygië en Pamphilië, en nóg zo meer. Heel die bonte waaier was vertegenwoordigd, daar in Jerusalem.  Die mensen waren daar als pelgrims, om er het Joodse Pinksterfeest te vieren, een oud  oogst- en bedevaartfeest, dat het raam gegeven heeft aan óns christelijke Pinksterfeest. Heel die waaier van volkeren wordt met opzet zo breedvoerig genoemd om ons bewust te maken van de enorme diversiteit aan volken, talen en culturen. Volgens één van de oerverhalen in de Bijbel, het verhaal van de torenbouw van Babel, heeft God met die diversiteit een toegespitste, heilzame bedoeling. Doordat er zovele volken en talen en culturen zijn, leer je je eigen volksaard en taal en cultuur te waarderen én – te relativeren. Dat maakt je nederiger en kleiner. Er blijken zoveel meer insteken en visies en vormen en levensprojecten mogelijk dan de jouwe en de onze. Je verstaat en begrijpt elkaar niet zomaar: daar moet je moeite voor doen, daarvoor moet je uit jezelf treden. Vaak lukt dat niet, met als gevolg misverstand, ruzie en strijd. En toch – zegt dat oerverhaal van de Bijbel – is dat beter en heilzamer dan dat alle neuzen domweg dezelfde kant op zouden staan, en alle mensen in een platte eenheid hetzelfde zouden zijn en zo als het ware één volk, één taal, één cultuur zouden vormen. Want dan zou men niet meer relativeren, en de eigen visie verabsoluteren (verafgoden dus!). Dan zit men in de ivoren toren van het eigen partiële gelijk en de eigen beperkte voorkeur, en gaat men die toren hemelhoog uitbouwen: als de toren van Babel.

Het oerverhaal van de torenbouw van Babel zegt: voor ons kleine, egocentrische en egoïstische mensen is vlotte eenheid enkel een gevaarlijke schijneenheid, en alleen maar een platte uitbouw en uitvergroting van eigen klein gelijk en eigen klein belang. Daarom stuurt God ons eerst de heilzame diversiteit en onderscheidenheid in, om dááraan te leren wat het is mens te zijn, te leren wat de kleinheid en de grootheid van de mens uitmaakt.

Het Pinksterverhaal zegt: God haakt hier nogmaals op aan, maar zet nu een vervolgstap, een wezenlijk nieuwe stap in Zijn geschiedenis met de mensen. Hij zendt zijn Heilige Geest op een nieuwe manier over de aarde, nu om de mensen – met behoud van hun diversiteit – tot eenheid te brengen. Tot echte eenheid, die de vrucht is van de liefde. Zoals de taal van de liefde door iedereen kan worden verstaan, toen op die eerste Pinksterdag, en alle tijden door. Maar dan gaat het wel om die liefde die door God met Zijn Heilige Geest geschonken wordt, om de liefde zoals die door God in ons wordt ingestort. En die liefde is nog iets anders dan de menselijke liefde zoals wij die uit onszelf kennen.  Mensen hebben liefde voor het eigene: voor de eigen kring, de eigen familie, het eigen vaderland, voor de eigen gezondheid, voor het eigen belang en de eigen hobby. Liefde op basis van verwantschap. Dat is mooi. Maar de liefde die God ons met Zijn heilige Geest wil geven, dus met Pinksteren wil geven, is veel opener en wijder, is in feite de liefde van Christus Zelf. Liefde dus die niet uitgaat van verwantschap, maar zich verwant máákt. Die niet uitgaat naar wie je al na staat, maar zich onvoorwaardelijk tot naaste máákt. Die het andere niet herleidt tot het eigene, maar dient in het anderszijn. Liefde die grenzen niet ervaart als veilige bescherming van het vertrouwde eigene, maar als hindernis in het uitstromen om anderen te dienen. – Zulke liefde is ons mensen niet aangeboren; die kunnen we niet zomaar uit onze mouw schudden, uit ons hart persen. En toch is het alleen zulke liefde die werkelijk verenigt en één maakt.

Vandaag op Pinksteren mogen wij horen en geloven: God schenkt ons die liefde, doordat Hij ons Zijn heilige Geest op een nieuwe manier schenkt en instort. We hoeven alleen maar die liefde op te graven diep in ons en te laten stromen. Hoe dieper we boren, des te gemakkelijker treden we uit onszelf en worden we wijder en wijder: zo wijd als heel de wereld, ja: zo wijd als God.

Amen.

Br. M.

7e ZONDAG VAN PASEN: A: JOH. 17,1-11: 21 MEI 2023

Broeders en zusters.
Er zijn twee woorden in de Nederlandse taal die mooi, maar ook paradoxaal zijn, en ook veel van ons geloofsleven verwoorden. Het eerste woord is: volledig. Twee schijnbaar aan elkaar tegengestelde begrippen staan hier tegenover elkaar, en vormen toch samen dat ene woord. Vol natuurlijk en leeg of ledig. Laten we dat woord eens iets uitzeggen over Jezus die aan het woord was in het evangelie.

Die bidder, Jezus zelf, is vol van Zijn Vader en ledig van Zichzelf. Hij ontvangt zichzelf uit de hand van die Vader met een dankbaarheid en een beschikbaarheid die wij ons niet kunnen voorstellen. Alles wat van buitenaf op Hem afkomt spreekt voor Jezus van Zijn Vader: Hij onderscheidt de taal die God tot Hem spreekt in alle gebeurtenissen, gaven en ontmoetingen. Jezus onderkent Gods wil en beantwoordt die met een innerlijke vrijheid die niemand ooit vóór of na Hem had. Vol was Jezus van Zijn levensgeheim, Zijn Vader, en leeg aan wat ver en vreemd was voor die ‘Abba’ van Hem. Geen onbenutte kansen of mogelijkheden om God lief te hebben liet Jezus liggen.
Deze Jezus bidt, als Hij weet dat Zijn ‘uur’ om de wereld te verlaten, gekomen is: ‘Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij uzelf en geef Mij de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld bestond’. Vóórdat de wereld er was, wás Hij er al. Vol-ledig is Jezus: vol-ledig God en vol-ledig mens. En ja: Hij bidt. Het leven van de Zoon laat zich omschrijven als één liefdesdialoog met de Vader. Maar dat maakt het geheim van Vader en Zoon alleen maar groter, niet kleiner. Hoe meer je er van begrijpt: hoe geheimvoller het allemaal wordt. Over paradoxen gesproken! Wie zal bijvoorbeeld zeggen welke rol de innerlijke stilte in Jezus’ bidden gespeeld heeft? Je kunt wel speculeren dat die stilte ruimschoots present was, maar je wéét het gewoon niet.

De liefde tussen Vader en Zoon is de kern van ons geloof. Op dat fundament moeten de mensen voortbouwen. En dan komen we meteen aan het tweede woord dat zoveel zegt over wie en wat wij mensen en God zijn. Dat tweede woord is het woord armzalig. Ook hier weer die tegenstelling: arm en zalig. Het woord heeft vaak een negatieve betekenis, maar we zouden even voorbij moeten zien aan die ongunstige context en het woord eens op zich moeten nemen. Arm-zalig dus.
Mensen zijn namelijk fundamenteel arm, al willen ze dat lang niet altijd voor waar aannemen. Ze hebben een enorme nood aan God of aan liefde en zijn daarvoor afhankelijk van anderen die al evenzeer met een vrije wil en beperkte mogelijkheden begiftigd zijn als zijzelf. Alleen voor God geldt dat niet: die is wél helemaal vrij om altijd te willen beminnen en die zit, om zo te zeggen, ook heel wat ruimer in Zijn mogelijkheden. Daarom treffen we de leerlingen, samen met de vrouwen, de broeders en Maria, in de eerste lezing ook aan in gebed, als ze in de bovenzaal in Jeruzalem bijeen zijn. (Hand. 1,12-14) Net als Jezus zelf die bidt in het evangelie. Het gebed is de geëigende houding en activiteit van de arme.
De arme houdt het uit in zijn afhankelijkheid; hij weet dat een zekere armoede of gemis een vast gegeven is waar hij niet omheen kan. In diezelfde armoede schuilt namelijk ook meteen zijn zaligheid of rijkdom. Jezus gebruikt het woord ‘armzalig’ vrijwel letterlijk zelf, als Hij in de Bergrede de armen zalig prijst: ‘Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen’. (Mt. 5,3)

Zalig de arme. Zalig is het arm te zijn! Maar makkelijk is het niet. Want het veronderstelt wél iets. Jezelf in al je schamelheid kunnen bezien. Hoe weinig je doet en kunt. En de waarheid daarvan is wel degelijk ook bitter. Doordrenkt van zwakheid als je bent. Is dat overdreven?? Ons geweten: is dat wel genoeg gevormd? Durven wij onszelf wel eerlijk en oprecht onder ogen te komen? En dan ook God nog eens onder ogen te komen? Geen onbelangrijke vragen zijn dat! Jezus prijst die arme mens zalig, want Hij weet hoe God zich vol-ledig over die mens zal ontfermen. Amen.

Br. J.

HEMELVAART : A : Hand. 1,1-11 &  Mt. 28, 16-20 : 18-05-2023


Broeders en zusters,

Er zijn tijden geweest, dat de hemelvaart van Jesus vooral als een afscheidsgebeuren werd beleefd. In de liturgie van vroeger tijden, sinds de Middeleeuwen, kwam dat tot uitdrukking door vandaag, de gedenkdag van Jesus’ hemelvaart, onmiddellijk na het evangelie de paaskaars te doven en vaak ook weg te dragen. De verrezen Heer, waarvoor de brandende paaskaars symbool staat, was immers heengegaan, wèg, naar zijn hemelse Vader. Sinds de liturgiehervormingen van de vorige eeuw blijft de paaskaars juist weer wél branden tot en met Pinksteren, het feest van de komst van de Heilige Geest over de Kerk. Daarmee wordt uitgedrukt: de verrezen Heer is door zijn hemelvaart niet wèg van ons, niet àfwezig, maar juist blijvend áánwezig, alleen ánders aanwezig, doordat Hij van bij de Vader zijn heilige Geest zendt en in die Heilige Geest ons weer zèlf onnoemelijk nabij komt en blijft. Het evangelie vandaag, het slotgedeelte van het evangelie volgens Mattheüs, bevestigt dat. Natuurlijk door Jesus’ prachtige en troostrijke allerlaatste woord: Ziet, Ik ben met u, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld. Maar ook door zijn voorlaatste woorden. Eén ervan luidt: Vormt alle volkeren tot leerling. Voor óns, ons die geen apostelen zijn, houdt dat allereerst in: word toch leerling, neem toch de levensvorm aan van leerling. Jesus gaat immers heen, om op een nieuwe manier, nog intenser dan voorheen, áánwezig te kunnen zijn. En precies daarvoor heeft Hij die leerlingvorm in ons nodig: om intenser te kunnen terugkomen en aanwezig komen in ons. Naar de mate dat we leerlingen zijn, zal Hij ons vullen, vervullen, met zijn leven bij en in de Vader. In de mate van ons leerling zijn, leeft Christus dan zijn leven, juist ook zijn hemels leven, verder in ons. Onze levensvorm van leerling zijn is daarvoor bedding, spaarbekken, mal, gietvorm, of welk ander beeld ook voor een uitgegraven en uitgeholde en uitgespaarde ruimte.

Word toch leerling; neem toch de levensvorm van leerling aan. Wat houdt dat in? Teveel om op te noemen, maar zeker houdt het ook in: stilvallen, aandachtig en ontvankelijk worden, leren luisteren, ‘oor’ worden voor Jesus’ woorden, voor zijn gelijkenissen, voor zijn evangelische leer en wijsheid. En vervolgens ook: inoefenen: die woorden onderhouden en in praktijk gaan brengen, gaan nadoen wat Jesus, de Meester, heeft voorgedaan,  Zijn voorbeeld navolgen, Jesus navolgen. We kunnen nauwelijks overschatten welk een enorme impact ervan uitgaat, als je Jesus’ woorden uit het evangelie gewoon eens zou doen, onverdund, zonder mitsen en maren.

Maar er is méér: in zijn laatste woorden verbindt Jesus dat leerling worden met onderdompeling, met gedoopt, ondergedoopt, ondergedompeld worden in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Dat geeft al aan, dat navolging van Christus niet het uiteindelijk bedoelde is. Christus navolgen is heel goed en noodzakelijk: om op gang te komen, om op weg te gaan, als inoefening: om in vorm te komen. Maar er blijft een afstand: Christus gaat ons voor, en wij volgen. Maar Jesus wil juist, dat die afstand zou wegvallen. Daarom die doop, die onderdompeling in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest: zoals bij onderdompeling in water alle uitgespaarde en uitgeholde ruimte volloopt, zo vloeit bij de doop de drie-ene God in ons binnen; en die blijft sindsdien dag aan dag in ons doorvloeien, tot tenslotte heel de gietvorm die de navolging in ons heeft bewerkt, volgelopen en vervuld is van Gods drie-ene naam en Gods drie-ene leven. Dan is er geen navolging meer. Dan is er geen afstand meer. Dan leeft Christus zelf in ons, dan bidt Christus in ons, dan werkt Christus in ons, – steeds met zijn Vader en door de heilige Geest.

Hoog gegrepen! Ja! En Jesus’ Hemelvaart is daarbij scharnierpunt, tezamen met Pinksteren: scharnierpunt waar onze navolging-op-afstand meer en meer overgaat in vervúld worden van Christus en zijn Geest, zodat Hij gaat leven in ons. Hoog gegrepen! Maar God grijpt nu eenmaal hoog, hemelhoog, ja: méér dan hemelhoog. Minstens kunnen wij, op weg naar Pinksteren, bidden om het steeds verder en dieper komen van de Heilige Geest. Zodat die Heilige Geest ons meeneemt in die hoge greep van God!
Amen.

br. M.

5e zondag van Pasen Jaar A, 7 mei 2023

Zich invoegend in het gesprek tussen Jezus en Tomas vraagt Filippus als Jezus gezegd heeft dat Hij de weg is om tot de Vader te komen: “Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg”. Op het eerste gehoor een aparte vraag maar toch ook reëel want nog heeft Jezus niet gezegd dat wie Hem ziet ook de Vader ziet. Filippus vertolkt het diepste verlangen van mensen: wij willen God zien en zien betekent ook kennen. Het is voor mensen moeilijk te aanvaarden dat iets dat bestaat voor ons onzichtbaar blijft. We kunnen maar moeilijk aanvaarden dat voor de menselijke geest met zijn rijke voorstellingsvermogen iets onvoorstelbaar blijft. Is dat nu hoogmoed dat we zo  denken of ongeloof als het Tomaswoord: zolang ik niet zie zal ik niet geloven. Toch hoeft het geen opstandigheid of hoogmoed of ongeloof te zijn. Het is een verwoorden van een fundamentele behoefte van ons mens zijn, ons door de Schepper zelf in het hart gelegd. We willen God zien en ten diepste is daarmee uitgedrukt: wij willen leven omdat Hij bron van leven en liefde is. De hele schepping ademt toch een levensdrang uit! Zodra een zaadje aarde water en warmte heeft ontkiemt het. En bij mens en dier kennen we ook die levensdrang: we kennende worsteling van een dier in doodsnood en voor de mens geldt dat evenzeer.

Nu doet zich in onze samenleving een ontwikkeling voor die geleid heeft tot het plaatsen van het eigen ik in het centrum van alle bestaan. Is dat een wanhopige poging om niet ten onder te gaan in een naamloos collectief waarbij je eigen identiteit verloren gaat? En ook zich bij velen onbewust voltrekt omdat de band met de Levensbron -God – verloren is gegaan en de mens een zwerver wordt en dat langs een omweg leidt tot overaccentuering van het eigen ik? Ten koste van de gemeenschap waarmee de band in God verbroken is?

Omdat wij geloven dat God onze Schepper en Vader is kan het niet anders zijn dan dat het verlangen van de mens om te weten waar hij vandaan komt meer is dan een wetenschappelijk ontwikkelde ontstaanstheorie maar heeft dat verlangen ook een geestelijke, spirituele kant: de mens wil zich geborgen en bemind weten: de mens wil thuiskomen. Zo ligt er een hele natuurlijke behoefte aan contact met de Schepper, de bron van leven en die bron is geen iets maar Iemand want de kunstenaar is altijd groter dan het kunstwerk. De behoefte om God te willen zien is daarom niet vreemd en ook niet het verlangen om niet ten onder te gaan in een uiteindelijk niets en de behoefte aan wat we eeuwigheid noemen. Heer, toon ons de Vader waarop Jezus antwoordt: wie Mij ziet,  ziet de Vader. Ook bij zijn vertrouwelingen was er vertwijfeling en een zekere geloofsduisternis.

Misschien moeten we de tekst van dit evangelie eens van achteren naar voren lezen: “Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen”. Daar zit de angst van de mens en mensheid: de angst voor de dood. Hoe troostvol en bemoedigend is het dan om het woord van Jezus te horen: “Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden en komt terug om u op te nemen bij Mij”. Dit Jezus’ woord laat de mens twee mogelijkheden. De ontkenning dat er na de onontkoombare dood nog Iemand is die op je wacht en dan ben je van alles af OF er wacht Iemand op je en dan raakt de dood aan het leven in die zin: dat noch lijden noch kruis ontkend kunnen worden en de Vader van de mensheid zich niet verbergt achter het kruis maar er zich juist in openbaart: Zijn grenzeloze liefde voor ons mensen en Jezus een met de Vader evenzeer in die onbegrensde zelveloze liefde. Wie door het kruis heen gaat in eigen leven als ontmoetingsplaat met Jezus zal ook het lijden van de ander op zich nemen, het ertegen opnemen en zijn ogen niet sluiten voor het leed in onze samenleving. Wie Mij ziet de Vader Filippus, en net zo min als God zich niet verbergt achter het kruis net zo min verbergt Hij zich achter de tekenen van brood en wijn maar er zich in openbaart als de totale liefde die leven geeft als voedsel zodat Hij omvormt naar de maat van Vader en Zoon en wie dat letterlijk mag smaken ziet, meer nog ervaart dat in Jezus God zelf zichtbaar wordt als bron van Leven, eens en voorgoed.

br. R.

4e ZONDAG VAN PASEN: A: JOH. 10,1-10: 30 APRIL 2023

Broeders en zusters. 
Jezus plaatst zichzelf in het evangelie tegenover de dief of de rover. Jezus waarschuwt voor hem. “De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed”. Wie is die dief? Waar houdt hij zich op? Kunnen we hem misschien ergens lokaliseren; dan zullen we pas echt goed en duidelijk gewaarschuwd zijn en dan kunnen we ook veel beter op onze hoede zijn voor hem?
De geschiedenis wemelt van mensen die het met anderen niet zo best voorhadden. Wie ziet niet hoe nog in Europa er op dit moment geslacht en vernietigd wordt? Ook deze dief erkent niet de eigenstandigheid van een ander. Tekenend voor de dief is natuurlijk dat hij grenzen met voeten treedt. Hij beoordeelt Oekraïne niet als een soeverein land. De dief eigent zich toe wat niet het zijne is. Hij heeft pretenties die hem méér willen doen laten lijken dan wat hij is.

Maar het punt is nu net dat alle mensen pretenties hebben. Ze willen allemáál meer rechten doen gelden dan ze hebben. Iedere mens is ergens in zijn of haar leven op de troon van God gaan zitten. Het is een bitter maar wel waar gegeven dat wij allemaal dieven zijn. En het is niet voor niets dat Jezus de dief niet lokaliseert of anderszins nader definieert. Wíj zijn het die oordelen en dat blijft óók iets aanmatigends hebben. Wie wat waard is: dat is aan God om te zeggen en hoe meer wij onze mond kunnen houden over een ander, hoe beter. Ook al lijkt het soms nóg zo duidelijk.
Beter dan naar de dief kunnen wij naar de herder vragen. Van onszelf zullen we allemaal nog wel kunnen toegeven dat wij onvolmaakt zijn. Er mankeert wel het een en ander aan ons. Of nog iets dieper en omvattender: wie van ons zal kunnen beweren dat hij altijd recht doet aan zijn medemensen? Of: recht doet aan God? Recht doen aan een mens: dat schiet er wel eens bij in. Onderschatten wij mensen niet heel vaak? Naar wat ze waard zijn in zichzelf? Naar wat zij voor ons betekenen?
Konden we maar enigszins met de ogen van God kijken naar mensen. Dan zouden we ook gaan gelijken op de Herder. De enige Herder: Jezus. Zoals wij allemaal ergens dieven zijn, zo is Hij de enige Herder. Hij noemt zich vandaag vaker ook “de deur”. “Ik ben de deur” zegt Hij, en dat betekent heel eenvoudig dat het allemaal met Hem begint en met Hem eindigt. En ja: ook de weg tussen dat begin en dat einde komt nog voor zijn rekening. Want de enige blijvende grond waarop wij kunnen staan is de liefde tussen Vader en Zoon. In het zich weggeven op het kruis aan ons en aan de Vader ligt voor ons alle heil. Van onszelf verwachten dat wij ons wel redden is bouwen op drijfzand.

Dichterbij dan de vraag naar het waar van de dief brengt ons de vraag naar het waar van de herder. Hij is uit de hemel vandaan en als Hij ons laat bidden “Uw wil geschiede op aarde, zoals in de hemel”, dan mogen wij weten dat Hij altijd Gods wil liet geschieden in Zijn leven op aarde. Hij bracht de inwilliging van Gods wil met Zijn leven onder ons. Gods verwachtingen die Hem zoveel ontgoocheling had gebracht werden nu ineens bovenmate vervuld. Met Jezus’ leven brak Hij ergens in, in het mensenbestaan. Bijna als een dief. In Jezus komt de hemel tegenwoordig op aarde. Wordt alles wat eerst alleen maar in aanleg mogelijk was werkelijkheid. Achter en in het leven van de mensen licht voortaan voor de Vader het leven van de mens Jezus op.                                                                                                                                              De verrijzenis van Jezus, eens IN de tijd en sindsdien niet meer weg te denken UIT de tijd, heeft God en mens onvermoede mogelijkheden gebracht. Gods wil kan van nu af op aarde vervuld worden. Omdat Jezus er eens mens en God helemaal en totaal recht heeft gedaan. Die versmelting en éénwording tussen menselijk en goddelijk leven is de weidse vlakte waar deze Herder zijn kudde wil laten grazen. Deze Herder Jezus is van “boven”, Hij brengt ook leven van boven, goddelijk leven, “leven in overvloed”. Mocht Hij steeds weer een bron van vreugde en van hoop zijn voor ons, in deze duistere tijden. Amen.

Br. J.

ZONDAG 3 VAN PASEN : A : Lc. 24, 13-35 : 23-04-2023

Broeders en zusters,

Die twee leerlingen kwamen van Jerusalem, waar ze getuigen waren geweest van Jesus’ kruisiging. Nu waren ze op weg terug naar Emmaüs, hun woonplaats. En zonder dat ze Hem herkenden, kwam de verrezen, levende Jesus op hen toe en liep met hen mee. Doorgaans stellen we ons dat zo voor, dat Jesus hen van achteren inhaalt en dan met hen mee oploopt. Maar zo staat het er niet. Hij komt hen tegemoet. Vanuit de richting van Emmaüs dus, hun woonplaats! Hij haalt hen als het ware af! En dat niet om hen te bewegen toch vooral meteen weer om te draaien naar Jerusalem, de  plaats van Jesus’ kruisdood en het lege graf, en waar nog andere grote opzienbarende dingen zullen gebeuren, zoals het eerste Pinksterfeest van de kerk. Nee, Jesus haalt hen af vanuit Emmaüs, en draait Zelf om, om met de twee leerlingen mee terug op te lopen naar Emmaüs.

Dat kan een detail lijken, maar dan wel één dat ons kan helpen de goede richting te vinden om te onderscheiden waar het voor ons bij Jesus’ verrijzenis op aan komt. Pasen is één groot wonder: Jesus de Heer is opgestaan uit de dood en lééft; ons aardse leven reikt nu met Christus tot bij God, Zijn en onze Vader. Maar voor ons begint dat thuis, in ons gewone leven. Zoals ook voor die twee leerlingen het beslissende bij hen thuis, in Emmaüs, gebeurde. Zoals, in andere Paas-verhalen uit de evangeliën, andere leerlingen eerst weer terug moesten naar hún thuis, Galilea; terug naar het Meer van Galilea, van Tiberias, terug naar hun beroep van visser. Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien: die boodschap moesten de vrouwen, die gekomen waren om de dode Jesus te balsemen maar Hem niet meer aantroffen, van de engel aan de leerlingen door-geven, en ook aan ons. Hij, de verrezen, levende Heer Jesus, gaat ons voor naar Galilea, dat is: naar waar ons thuis is;  Hij gaat met ons mee terug naar Emmaüs, dat is: naar waar ons thuis is.

Anders gezegd: We zouden de verrezen Heer niet zozeer moeten zoeken en verwachten in wonderen en verschijningen, of in opzienbarende genaden en voorvallen, in opmerkelijke plaatsen en buitengewone opdrachten, maar allereerst in óns Galilea, in óns Emmaüs: in óns gewone leven: als de diepte en het geheim daarvan. Als Jesus met die twee hun huis in Emmaüs binnengaat om  bij hen te blijven, neemt Hij hun gewone avondeten – om dat op te nemen in Zijn eucharistische maaltijd met hen: het gewone, nu opgenomen in Christus, de verrezen en levende Heer. Om zo de ogen te openen dat dat veel breder gaat: in veel meer van het gewone, in veel meer van wat ons gewone thuis is, blijkt nu nieuw leven mogelijk, blijkt meer dan het gewone mogelijk, blijkt dat wij onze grenzen te boven en te buiten kunnen gaan, krachtens de verborgen, werkzame aanwezigheid van de verrezen Christus onder ons en in ons. Onze grenzen te boven en te buiten vooral in wat in de Bijbel de vruchten van de Heilige Geest worden genoemd: onze grenzen te boven en te buiten in liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, ingetogenheid. In en achter dat ‘onze grenzen te boven en te buiten’ zullen we de gelaatstrekken van de levende Christus in ons en onder ons gaan vermoeden en herkennen. En dat des te gemakkelijker naarmate we vertrouwder raken met de Schrift en de geloofstraditie van de Kerk, die ons de ogen en het hart zullen ontsluiten.

Het gewone, óns Galilea, óns Emmaüs, ons thuis, blijkt opgenomen in Christus de verrezen Heer! Daar kunnen we Hem allereerst vinden: Hem die ons daar deel geeft aan zijn verrijzenis-kracht en ons opstuwt en verheft, onze krachten en grenzen te boven en te buiten. Als we Hem daar – in het gewone dus, in ons thuis – niet zoeken en vinden, zullen we Hem waarschijnlijk nergens vinden. 

Amen.

br. M.

ZONDAG 2 VAN PASEN : A : Hand. 2, 42-47 + Joh. 20, 19-31 : 16-04-2023

Broeders en zusters,

In alle eenvoud werkelijk broederlijk en zusterlijk samen leven, samen bidden, samen maaltijd houden, samen dragen. Zo schildert de eerste lezing de oudste christengemeenschap. En die lezing schildert dat als een Paas-gebeuren. Want als wij nauwe verbondenheid ervaren en beoefenen, niet enkel met familie of geliefden, maar met mensen (vreemden eigenlijk!) die God ons als naaste, als broeder of zuster in het geloof gegeven heeft, dan is dat helemáál níet vanzelfsprekend, dan is dat een wonder eigenlijk. Zulk een verbondenheid verwijst naar een bron buiten onszelf. Dat is uitgelokt en gedragen door de verrezen Christus onder ons, die zichzelf tot broeder van állen heeft gemaakt, en zo òns tot broeder of zuster van elkáár.

Van die oudste christengemeenschap zei de lezing dat ze alles gemeenschappelijk bezaten en dat ieder krijgt naar behoefte. Dat gaat allereerst, zo wordt vermeld, over bezittingen en goederen. Dat gaat ver, héél ver! Daaraan kunnen we aanvoelen hoe sterk de kracht van Pasen wel moet zijn, of minstens kán zijn: dat mensen zo ver willen gaan, kunnen gaan. Want geen privé-eigendom meer, alles gemeenschappelijk bezitten: dat kost ons nog meer dan broederlijk en zusterlijk samenleven, samen bidden, samen maaltijd houden. Al heel snel in de oude kerk wordt dat dan ook niet meer nageleefd, hoewel het in bijvoorbeeld kloosters nog voortleeft.  Maar ik wil het vandaag verder niet hebben over dat gemeenschappelijk bezit van alle bezittingen en goederen. De kerk is namelijk een gemeenschap waar allen ook alle geestelijke goederen gemeenschappelijk bezitten: alle geloofservaringen, alle geloofsinzichten, alle vormen en middelen van genade, alle ‘goede werken’. En dáár gaat het evangelie van vandaag over.

We hoorden over de apostel Thomas. Eerst ongelovig, want hij kon geen geloof hechten aan het getuigenis van zijn mede-apostelen, dat Jesus lééft en hun verschenen was. Maar dan mag Thomas, bij een tweede verschijning, ervaren hoe de levende Christus aanwezig komt – en veel méér dan enkel ‘aanwezig’: zo intens, zo indringend, zo omvattend. En van ongelovige wordt Thomas een vurige gelovige. Uitdrukkelijk wordt daarbij vermeld, dat Thomas de bijnaam Didymus had, dat betekent: tweeling. Dat is niet zomaar vermeld. Daarmee wil gezegd zijn dat wij ons als tweelingbroer of tweelingzus mogen weten van Thomas. En dus mogen delen in de ervaring van Thomas als was het onze eigen ervaring.  Zalig zij die niet gezien en tóch geloofd hebben, hoorden we Jesus vandaag dan ook zeggen, in datzelfde evangelie. Dat is een oproep om je, door te geloven, tweelingbroer of tweelingzus te weten van die Thomas, en ook van die anderen die de verrezen Heer heel direct hebben mogen ontmoeten. Een uitnodiging om dicht bij Thomas en die anderen aan te schuiven. Daar bestaat een woord voor: traditie, geloofstraditie. Dank zij hun ervaringen zijn ook wij in staat om deel te hebben aan de verschijningen van de verrezen Christus en de levende Christus aan te raken – niet rechtstreeks, maar in afgeleide zin: in geloof.

Zo maakt geloof je leven groot en wijd. De grens van je eigen ervaring en je eigen inzicht betekent dan niet meteen ook de grens van je leefwereld. Door te geloven deel je in de ervaring van anderen die meer mochten ervaren, die door de verrezen Christus van gene zijde uit werden aangeraakt. Geloof is een rijkdom, een schat. Zeker: grotendeels een geleende rijkdom, een geleende schat. Maar dan wel in bruikleen: om te gebruiken, om eruit te leven. Als je jezelf toestaat niet enkel te leven met wat je je ‘geestelijk privé-bezit’ kunt noemen, als je de nederigheid hebt het ook met geleende ervaringen en inzichten te kunnen en willen doen, kortom: als je jezelf gunt en toestaat te geloven, dan is dat een kracht en een houvast, een bron van hoop,  een horizon die zin en richting geeft. En: zulk geloof doet de bekwaamheid in je groeien om tekens te gaan herkennen van de aanwezigheid van de verrezen Christus. Pasen en heel de Paastijd is een leertocht en een speurtocht. Een speurtocht naar tekens van de werkzame aanwezigheid van de verrezen Christus. En het begint al hier en nu: ook deze eucharistie is al meteen zo’n teken! Ja: teken bij uitstek!  

Amen.

br. M.

PASEN 2023

Broeders en zusters,

De één ziet het lege graf en laat het daarbij. De ander ziet het lege graf en gelóóft. Waar komt dat verschil vandaan? Zeker, geloof is een genade en wordt je dus geschonken. Maar de genade maakt  gebruik van hetgeen menselijk voorhanden is. Dus nogmaals: Waarom gelooft de ene mens niet en de andere wel, terwijl ze beiden hetzelfde zien? Kennelijk zien ze niet op dezelfde manier. Zien dat een gelovig zien kan worden, is een zien dat opstaat, dat naar voren en naar boven kijkt, en  zich wil laten verrassen: een zien dat het geziene op voorhand al gróter en wíjder maakt. Het andere zien is een zien dat terugbuigt, herleidt tot al bekende verklaringen en oorzaken: een reducerend en neergebogen zien dat het geziene op voorhand al kléiner maakt en beperkt.

Beide manieren van zien kennen we wel uit eigen ervaring. Stel, er is een knetterende ruzie, harde woorden en dan een moeilijke stilte. Je kijkt elkaar onbegrijpend aan. Kijk je dan met ogen gebogen over het gebeurde, alleen met ogen die terug zien en dus op voorhand al beperken, met ogen die willen verklaren hoe het tot zover gekomen is en die zoeken naar rechtvaardiging en naar wie gelijk had? Óf kijk je vooral met ogen die zich verheffen boven het gebeurde uit en vooruit zien en toekomst zien, ogen die op voorhand al groter en wijder maken, en kijken naar goede wil en  vergeving en een nieuw begin? Met ogen die – juist door zo te kijken – de eerste minieme tekens van die toekomst al herkennen?

Of stel:  je trekt al tijden met iemand op. Je kent die persoon intussen wel, denk je.  Al wat je nog ziet en meemaakt, komt per saldo steeds weer neer op een bevestiging van wat je al wist. Je wordt al moe als je die persoon enkel al zíet. Zo kijk je met ogen gebogen over het verleden, die terugkijken en  daardoor beperken. Óf kies je ervoor te kijken boven de eigen ervaringen uit, met ogen die groter en wijder maken, open voor iets onverwachts in die ander, ogen die –  juist door zo open te staan –  daar al kleine tekens van herkennen?

Kortom: een neergebogen, teruggebogen terug-uit-zien, óf een zien dat opstaat boven alles uit en naar voren en naar boven kijkt. Hé: een zien dat opstaat, zeiden we: daar zit het woord opstanding in, – hetzelfde woord dat ook met Pasen aan de orde is: Jesus’ verrijzenis, Jesus’ opstanding. Niet toevallig! Want het is met ons geloof in Pasen, in de opgestane en verrezen Heer Jesus, niet zo heel anders. Er is met Pasen niet zo heel veel te zien. Zodat heel veel ervan afhangt met welke ogen je kijkt. Want wat zien we eigenlijk? Een leeg graf in Jerusalem. Een paaskaars die in ons midden brandt. Mensen die beweren geraakt te worden door Jesus. Een klein stukje eucharistisch Brood. Dat is in een wereld en een mensenleven vól met massieve andere zaken zo ongeveer de hele eerste Paas-inventarisatie. Die karige inventaris vráágt om geloof. En God kan en zal dat geloof geven – aan ogen die vooruit zien, die op voorhand al groter en wijder maken, en God wijde ruimte geven  tot iets nieuws en verrassends. Aan zulke ogen kan en zal God de genade van het geloof schenken. En dan gaat die karige inventaris leven. Dan ga je er tekens in herkennen. Tekens dat de Heer Jesus werkelijk leeft, en dat Gods liefde zegeviert. En van daaruit ga je de karige wereld en je eigen karige leven herkennen als vindplaats van steeds nieuwe kleine tekens dat Hij, Jesus, lééft.

Het Paasgeloof leeft niet van bewijzen of van logica. Langs die weg  kom je steeds weer uit bij het oude vertrouwde en bekende. Zo kijken neergebogen ogen die terugkijken en beperken en herleiden. Het Paasgeloof daarentegen leeft juist van tekens die vanuit een nieuwe toekomst oplichten: zie, God bewerkt iets nieuws!  Aan ons de keuze en de uitdaging óp te staan en stáánde met open ogen in die voorwaartse, wijde richting te kijken, te wíllen kijken. Niet dat de herkenning dan meteen en als vanzelf zou gebeuren. Dat blijft een genadegebeuren, en kan en mag langzaam en moeizaam gaan: een zoektocht, een doolhof, een worsteling. De tekens zijn vaak ook werkelijk karig en miniem. Maar juist dat maakt de vreugde van de herkenning des te gróter. Want het is dezelfde herkenning als toen, bij de paasverhalen in de evangeliën: de herkenning Het is Jesus, de Heer! Hij is het Zélf! Hij lééft! Het is precies díe herkenning die het wezenlijke verschil maakt in een mensenleven.

Ik wens u een Zalig Pasen!

br. M.

PAASWAKE 2023

Broeders en zusters,

Ook dit jaar is onze paaskaars gemaakt door zusters in Noord-Beieren. Naast de vaste motieven: de letters Alfa en Omega, de vijf wierooknagels, en het jaartal, staat er elk jaar een wisselend motief op uitgebeeld. Dit jaar benoemden de zusters dat motief met: Aufschwung, vertaald: Opvaart. Tegen een achtergrond van licht en vuur toont de afbeelding de – van achteren, van op de rug geziene  – opgaande gestalte van de verrijzende, opvarende Christus. Christus, van de dood opgewekt, is nu één en al beweging, één en al opgang naar God, zijn Vader. En wij, Christenen, mogen mee in die beweging, mogen delen in die opwaartse beweging naar de Vader.

Wij mensen hebben van onszelf uit eigenlijk een aangeboren neiging om naar beneden te kijken, naar beneden te leven, naar beneden te denken. Wij geven spontaan mee met de zwaartekracht van ons bestaan. Wij leven gebogen over onszelf, en gebogen over het aardse. Wij herleiden onszelf en de dingen tot waar we uit voortkomen, wij verklaren en definiëren onszelf terug-uit en van onderen. Op zich zit daar veel goeds en bruikbaars in Maar wij zijn alsmaar reducerend bezig. We blijven steken in dat neerwaartse, in dat terugkijkende, in dat herleidende. Terwijl de ándere richting juist de ‘Paas-richting’ is! Omhoog, opwaarts, naar God, onze Vader toe! Zeker: we moeten geaard zijn in onze aarde, en geen torens van Babel bouwen, want die houden geen stand, en niet wegvluchten in ijle idealen, niet wegdromen wèg van ons concrete aardse bestaan met z’n concrete weerbarstige uitdagingen en opgaven. Maar –  Pasen opent alles, bréékt alles open, om alles mee te nemen omhoog naar de Vader. Het leven blijkt groter. Ikzelf blijk groter; de anderen blijken groter. Groter dan wij tot dusverre hadden kunnen ervaren of verklaren; groter dan wij tot dusverre hadden kunnen vermoeden of bedenken. Want wij mogen met de verrijzende Christus mee naar de Vader. Wij mogen met de verrijzende Christus mee deelgenoot worden aan Góds mogelijkheden, de mogelijkheden die van boven aangereikt worden.

Letten we ook op de armen van de verrijzende Christus, zoals onze paaskaars die afbeeldt! Op Goede Vrijdag waren de armen van de gekruisigde en stervende Christus wijd uitgestrekt aan de dwarsbalk van het kruishout – wijd uitgestrekt om ons allen te omarmen. Nu, op Pasen, op onze paaskaars, zijn de armen van de verrijzende Christus omhoog naar de Vader, de Vader tegemoet, om omarmd te worden door de Vader. Maar het zijn dezelfde armen die ons op Goede Vrijdag omarmd hadden en die ons niet meer loslaten. In Christus’ opgaande armen, de Vader tegemoet, gaan wij dus méé! Christus’ ‘Paas-richting’ is al inclusief ons mensen. De ‘Paas-richting’ hoeven we niet te bewerken: we hoeven ze enkel nog maar ons eigen te maken.   

Ik wens u graag een zalig Pasen!

br. M.

WITTE DONDERDAG 2023

Broeders en zusters,

Al sinds eeuwen wordt de dag van vandaag Witte Donderdag genoemd. Witte Donderdag, omdat sinds Aswoensdag de liturgische kleur paars is, en in deze Goede Week ook rood, zodat de witte kleur van de liturgische gewaden op de donderdag in de Goede Week extra opvalt en onderscheidend is. Wit is vanouds de feestkleur, de vreugdekleur. Wat is er dan zo feestelijk, zo vreugdevol aan deze donderdag, waarop Jesus zijn lijden ingaat? Dat vreugdevolle is de instelling van de eucharistie, waardoor wij Hem kunnen opnemen in ons, en vooral: waardoor Hij ons kan opnemen in Hemzelf en ons van binnenuit kan meenemen, – zodat wij in-Hem-mét-Hem zijn. Ook al is het vooralsnog meer lijden en dood dan verrijzenis – maar dan wél in-Hem-met-Hem. En dat is een feest: óók in lijden en dood. Dáárom dat wit van vandaag. Maar het vraagt wel een lange geloofsweg, een lange weg van loutering en concentratie op het meest wezenlijke, om in álle omstandigheden, ook de meest onaangename en zware, dat in-Hem-met-Hem te kunnen toelaten en ervaren als een feest, louter en alleen omwille van dat in-Hem-met-Hem, dat alles ánders maakt.

In de Duitse taal heet de dag van vandaag Gründonnerstag: Groene Donderdag. Een heel andere naam dan Witte Donderdag, maar toch ook weer verwant als je de achtergrond van die naam weet. Er zijn verschillende taalkundige erklaringen voor die naam Gründonnerstag, maar de meest waarschijnlijke is deze. Op deze dag namelijk werd heel vroeger het vasten van de Veertigdagentijd en van het Triduum Paschale even onderbroken en at men groene kiemen en kruiden die in het vroege voorjaar vers gegroeid waren. Misschien een restant van een oeroud voorchristelijk voorjaarsgebruik, maar toch ook goed passend bij de dag van vandaag. Wie deelnam aan die eerste eucharistie bij het Laatste Avondmaal, en wie sindsdien deelneemt aan welke eucharistie ook, heeft de kiem van het nieuwe leven al in zich. Christus, door lijden en dood heengaand om op te staan in de Vader én om op te staan in ons, om zo ook ons mee te voeren tot in het diepste hart van de Vader, – dát dus is ons nieuwe leven, en dat dan in kiemvorm. Christelijke levenskunst, ‘Paas-levenskunst’,  is de kunst je te voeden en te leven met de kiemen van dit nieuwe leven-in-Christus, en aan die kiemen in dit aardse leven genoeg te hebben, en er een genoegen aan te hebben, – om de volle uitgroei en uitbloei ervan pas in het hiernamaals te verwachten.

In de Engelse taal heet de dag van vandaag Maundy Thursday. Maundy is taalkundig de verbastering van het Latijnse Mandatum, opdracht. Vandaag is de dag van De Grote Opdracht, dat is: de opdracht die Jesus op die allereerste Witte Donderdag aan zijn leerlingen, aan ons, meegaf aan het eind van de voetwassing, waarover ook het evangelie van vandaag ging: Als Ik, Jesus, de Heer en Leraar, u de voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen. Ik heb u een voorbeeld, een toonbeeld, gegeven, opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb. Het feest dat Witte Donderdag is, het feest van eucharistisch in-Hem-met-Hem te zijn – dat feest gaat in ons gewone dagelijkse leven verder als we elkaar de voeten wassen, elkaar dienen, en (niet onder dwang of druk, maar vrij!) de laagste plaats willen en kunnen en durven innemen. De laagste plaats innemen is – anders dan ‘men’ ons voorhoudt – namelijk een feest. Dienaar van allen te zijn is namelijk – anders dan wij spontaan aanvoelen – een feest. Want juist dan leeft en werkt de eucharistische werkelijkheid van het in-Hem-met-Hem-door-Hem dóór in je gewone dagelijkse leven. Toch minstens al in kiemvorm! Dankzij deze dag: Witte Donderdag, Gründonnerstag, Maundy Thursday. 
Amen.

br. M.

ZONDAG 5 VD 40-DAGEN-TIJD : A : Joh.11,1-45 : 26-03-2023

Broeders en zusters,

Dat was een kras verhaal! Lazarus, al vier dagen dood en begraven, wordt door Jesus weer tot leven gewekt. Of beter: God de Vader verhoort Jesus’ gebed en wekt Lazarus terug tot leven, zodat Jesus hem kan oproepen om vanuit de grafspelonk naar buiten te komen. Sommigen onder ons zullen het misschien een ál te sterk verhaal vinden en er sceptisch tegenover staan. Anderen zullen er een symbolisch verhaal in zien, dat Jesus’ beslissende volmacht uitdrukt over de zin van ons leven. Je kunt zonder levenszin, zonder zin in het leven, immers ook als dood zijn terwijl je biologisch nog leeft. Weer anderen zullen het verhaal verstaan als ook letterlijk historisch gebeurd. Hoe dan ook, laten wij eens proberen het verhaal als verhaal vérder te denken.

Hoe zou het verder gegaan zijn? Hoe zou die Lazarus, gestorven en opgewekt, vervolgens in het leven hebben gestaan? Het bijbelverhaal zegt daar niets over. Maar mensen die een bijna-dood-ervaring hadden helpen ons op weg. Soms hoor of lees je daarover: ernstig zieken of gewonden bij wie het leven al uit het lichaam wegvlood en die toch nog voor de poorten van de dood zijn weggesleept. Vaak spreken die mensen van een onweerstaanbaar lieflijk licht dat ze gezien hebben als aan het eind van een tunnel. En sindsdien staan ze volslagen ánders in het leven. Of denk aan mensen die ongeneeslijk ziek en opgegeven zijn, en langer blijven leven dan de artsen voorspeld hadden: hoe nieuw en anders ze die zo maar extra gegeven levenstijd beleven. Of denk aan mensen die een loodzware depressie achter de rug hebben, en die getuigen ze hoe ze zich als gestorven voelden en nu weer opnieuw tot leven gekomen, en hoe ze sindsdien anders in het leven staan.

Al die ervaringen kunnen ons helpen aan te voelen hoe het levensverhaal van Lazarus zal zijn verdergegaan ná zijn opwekking uit het graf. Hij zal nu volslagen ánders in het leven staan. Steeds verrast en vol vreugde over het leven tot in z’n kleinste uitwaaieringen. En tegelijk hóeven veel dingen niet meer: rijkdom hóeft niet meer, macht en menselijk opzicht hóeft niet meer, zelfs gezondheid hóeft niet meer. Alleen het leven zelf zoals het is kan nog maar boeien – het leven zelf, dat een wonder blijkt te zijn, onpeilbaar diep. Niets is meer vanzelfsprekend, integendeel: álles spreekt van het geheim, het geschenk van het leven. En hij is oneindig dankbaar, zónder voorkeur en zónder selectie. En nergens is hij nog bang voor, en zeker niet voor de dood. Zo ongeveer zou het verhaal van Lazarus kunnen zijn verdergegaan, vól van de dieptedimensie van het bestaan.

Die dieptedimensie moeten we vasthouden, als het evangelie van vandaag – niet toevallig ! – ook spreekt van eeuwig leven. ‘Eeuwig’ vatten wij vaak op in de lengte en de breedte, maar ‘eeuwig’ gaat gáát eigenlijk over de hoogte en de diepte. Want de dagen worden ons niet gegeven om vóór alles te proberen in de lengte nóg meer dagen aan ons leven toe te voegen. En het eeuwig leven wordt ons niet gegeven om vooral een oneindige verlenging aan ons leven toe te voegen. Christus’ zending ligt hoger en dieper. Hij voegt een dieptedimensie aan ons leven toe, die ons leven pas echt vól maakt, – een dieptedimensie die zich opent doorheen onze verbondenheid met Hem die van Zichzelf zegt: Ik ben de verrijzenis en het leven. Verbondenheid met Hem in geloof en liefde, in sacrament en leven, laat ons delen in Zijn leven,  maakt ons wérkelijk kinderen van God, herboren, zodat wij ánders in het leven gaan staan. Heel veel ambities en doelen die ‘men’ zo belangrijk vindt, hóeven dan niet meer. Maar álles wat op je weg komt, al is het onooglijk of klein, al is het moeilijk of pijnlijk, álles gaat spreken van de liefde van de Vader, van de verbondenheid met Jesus de Heer, van het onuitsprekelijk zuchten in barensnood en het onweerstaanbaar waaien van de Heilige Geest waarin jij opgenomen wordt en meegenomen. En het enige waar je je nog voor inzet (maar dan met vólle overtuiging!), is: hindernissen daarvoor, bij jezelf of bij anderen, wegnemen.

Wie zó leeft, leeft als opgewekt uit de dood, als herboren. Wie zó leeft, leeft al het echte eeuwige leven, – het eeuwige leven dat, zij het aarzelend, nú al hier op aarde kan beginnen.
Amen.

br. M.

 

ZONDAG 4 VD 40-DAGEN-TIJD : A : 1Sam.16 & Joh. 9 : 19-03-2023

Broeders en zusters,

Het was, zo’n elf eeuwen voor Christus, in de tijd dat Saul, de eerste koning van Israël, steeds meer verstrikt raakte in honger naar méér macht en in sombere angst zijn macht te verliezen. Zo was hij voor God niet meer inzetbaar om te weerspiegelen hoe God wil heersen over mensen. Daarom stelt God een nieuw begin en bestemt een ander voor het koningschap. In de eerste lezing hoorden wij daarover. De profeet Samuël krijgt de opdracht één van de acht zonen van Isaï uit Bethlehem tot koning te zalven, maar wie precies van die acht – dat moet nog blijken. Samuël denkt, dat het de oudste wel zal zijn, of degene met een rijzige, koninklijke gestalte. Maar de jongste en kleinste blijkt te zijn bedoeld, David. Want – zo staat er dan – God ziet niet zoals een mens ziet; een mens kijkt naar het uiterlijk, maar de Heer naar het hart.

God kijkt niet naar het uiterlijk, maar naar het hart –  dat lijkt een geruststellend, bevrijdend woord. Maar hebben we dan niet een veel te optimistische kijk op ons hart? Zijn we er beter mee af, dat God naar het hart kijkt? Is het daar dan – achter alle façade en schijn – zoveel fraaier en echter en volmaakter? Het is minstens een zaak van goed fatsoen om bij een ander uit te gaan van diens  ‘goede bedoelingen’, want wij kunnen die ander niet in het hoofd en in het hart kijken. Maar het is een zaak van eerlijkheid en zelfkennis om bij jezelf níet zomaar uit te gaan van ‘goede bedoelin-gen’ en te leren schouwen en onderscheiden in het eigen hart, wat vaak een ontnuchterende en teleurstellende exercitie blijkt. Nee, op zichzelf is het gegeven dat God naar het hart van de mens kijkt, nog geen vreugdevolle zaak. Het is maar net in welk licht Hij ziet! Zoals het ook onder mensen een heel verschil maakt in welk licht je elkaar beziet: je kunt elkaar in een hard en streng licht óf juist in een zacht en mild licht zien; of ook elkaar zien in het licht van je eigen voordeel en behoeften óf juist in het licht van een belangeloze vreugde om andermans bestaan. Steeds zie je dan ánders.

In welk licht kijkt God naar ons hart? Vandaag hoorden we in het Evangelie, dat Christus het licht is dat in de wereld straalt. Dat vatten we vaak zo op, dat Hij onze levensweg verlicht en bijlicht hoe wij het beste kunnen gaan. Dat is natuurlijk waar, maar het betekent nog veel méér. Het betekent vooral, dat God naar onze wereld en naar ons ziet in het licht van Christus. God ziet ons – tot en met ons hart – in Christus, in de liefde van Christus, en Hij wil ons niet buiten Christus om zien of kennen. Juist dát geeft vrede en vreugde, ook als Hij, nee: júist als Hij héél ons hart mét al zijn schuilhoeken en duisternissen en tegenstrijdigheden ziet en doorziet.

Wij christenen, gedoopten, mogen delen in datzelfde licht waarmee en waarin God ziet. Wij mogen onze wereld en onszelf en anderen zien in het licht van Christus, van Christus’ liefde. Nooit zouden we wat of wie dan ook moeten bezien los van Christus. Anders zijn en blijven wij ziende blind. Niet onze duisternissen, onze zwakheden en tegenstrijdigheden zijn de kern van onze geestelijke blindheid; maar dat wij eigen en andermans leven mét z’n duisternissen en zwakheden en tegenstrijdigheden zien lós van Christus, buiten Zijn licht: dát is blindheid. Het evangelie  vandaag over de genezing van een blindgeborene speelt prachtig met die diverse lagen van blindheid.

Vóór jij zelf gaat proberen alles, echt álles, in en met dat licht van Christus te bezien, komt dus eerst, steeds weer eerst, dat je jezelf en anderen en de wereld gewoon maar als het ware omhoog houdt in dat licht van Christus, opdat Zijn licht het kan bestralen. Zo gebeurt iets van eminent belang: door dit omhoog houden, komt het in een houding van offer, in een eucharistische beweging. Juist dan heeft Christus’ licht vrij spel; juist dan kan Christus’ licht alles en iedereen nieuw doen oplichten, juist dan kan Christus’ licht wonderen verrichten, – de échte wonderen.
Amen.

Br. M.

3e zondag van de Veertigdagentijd 12 maart 2023

Enige tijd geleden is in ons land een lijvig rapport verschenen over de indeling van alle Nederlanders in bepaalde klassen. Er zijn er zeven: de werkende bovenlaag, de kansrijke jongeren en als laatste klasse het precariaat: een samentrekking van de woorden precair en proletariaat: de mensen die bijvoorbeeld omwille van afkomst al generaties lang de boot hebben gemist, geen kansen, geen financiën, sociaal en cultureel arm. Kortom mensen die om verschillende redenen geen aansluiting kunnen vinden met hun omgeving. De vrouw bij de put over wie we hoorden hoort bij deze groep. Zij  heeft door haar manier van leven het contact verloren met haar eigen mensen de Samaritanen en met de Joden die sowieso geen contact met elkaar hebben.  Ze heeft een belast verleden en heden en heeft  een misvormd geloof. Door haar stadsgenoten wordt ze met de nek aangekeken. Het is niet voort niets dat ze op het heetst van de dag buiten de stad water komt halen. Ze schuwt de bronnen in de stad en sluipt op het moment dat bijna niemand onderweg is, de stad uit om haar kruik te vullen. Een vrouw die zich schaamt en er weinig rekening mee houdt hoffelijk behandeld te worden.

Haar verrassing is dan ook groot als zij door een Joodse man wordt aangesproken. Jezus die alle geplogenheden van de samenleving achter zich laat en een gesprek aanknoopt. In zijn gesprek met haar wil Hij haar niet op de eerste plaats bewegen haar leven te veranderen, maar  ontvankelijk te maken voor zijn gave die haar leven van binnenuit, ‘opborrelend als een bron’, zal veranderen. In het gesprek komen hoofdmomenten van een  groeiend geloofs- en bekeringsproces naar voren. En deze zijn voor de Samaritaanse en voor ons dezelfde. Door de open en niet veroordelende houding van Jezus wordt zij geraakt en geboeid. Hij is anders dan alle anderen. Zo ontdekt zij en ook wij in Hem de nieuwe , andere, de wellicht bevreemdende die al klaar staat, er al voor jou is, voordat we zelf nog maar n stap gezet hebben. Hij maakt de Samaritaanse duidelijk door te zeggen dat Hij haar levend water zal geven dat haar geluk niet te vinden is in het hebben van nog meer mannen maar wie van het water dat uit de bron komt iedereen weer dorst krijgt terwijl het water dat Hij te drinken zal geven in eeuwigheid geen dorst meer krijgt en dan verandert haar voorstelling over wat geluk is en vraagt Jezus niet meer om water maar de vrouw: “Heer, geef mij van dat water”. Was ze aanvankelijk alleen bezig om te kijken hoe ze haar leven zo goed en gemakkelijk mogelijk kon maken dringt het  uit Jezus’ woorden  langzaam tot haar door dat Jezus het heeft over een water dat de diepste levensdorst lest. En in dat licht bezien brengt het gesprek van Jezus  een voor haar nieuw element in: een heldere morele zelfkennis. De vrouw wordt eerlijk over haar levenswandel. En deze eerlijke zelfkennis die ze in zo’n vertrouwvol gesprek heeft mogen onderkennen geeft haar de moed om zich niet meer te verbergen voor haar stadsgenoten. Ze heeft hen iets mee te delen dat belangrijker is dan wat ze wil verbergen. Ze wordt als ze haar stadsgenoten gaat roepen van hulpbehoevende tot verkondigster van een blijde en bevrijdende boodschap. Ik heb de man leren kennen die mij de ogen geopend heeft en mijn dorst naar kortstondig geluk  laten verdwijnen en  zegt dat Hij de Gezalfde is en dat wie God wil aanbidden hem in Geest en waarheid moet aanbidden en dat je daar vrij voor moet zijn.

 Wie Jezus heeft leren  kennen leert de Vader kennen. In dat geloof wordt  het verlangen naar eigen heil doorbroken. Gaat het niet langer over eigen vragen en noden. Wat ontdekt wordt is zo omvattend dat de anderen erin moeten delen.

Broeders en zusters, in het verhaal van de Samaritaanse wordt de geloofsweg geschilderd die iedere christen moet gaan en dikwijls bij herhaling moet gaan. Het is de weg van zondaar naar apostel door dat Jezus het gesprek met ieder van ons begint en daar waar we ons bevinden zijn gave aanbiedt. Hij ontsluit de toegang tot de genade ‘waarin we staan’ door ons doopsel. En niemand van ons is zo ver verloren gelopen dat de Vader ons niet onderweg opnieuw aanspreekt en uitnodigt tot een nieuw en beter leven. Wat de Samaritaanse bij de put ervoer was dat Jezus haar de waarheid voorhield onopgesmukt en dat werkte bevrijdend  én een nieuwe manier van leven aanbood dat eeuwig standhoudt. Heer geef ons zoveel van dat leven dat we niet anders kunnen dan het delen met anderen. Leg uw geest in ons hart en Uw hart in onze handen.

Br. R.

2e ZONDAG VAN DE 40-DAGENTIJD: A: MT. 17,1-9: 5 MAART 2023.

Broeders en zusters.
Over de Kerk kun je heel verschillend denken. Voor menigeen is de wat klinische term ‘instituut’ al afdoende, of zelfs treffend. Maar beter is het te spreken over de Kerk als over een krachtcentrale: een waterkrachtcentrale, om precies te zijn. Maar dan meteen ook eentje die zijn kracht ontleent aan een huizenhoge waterval. Al zo’n 2000 jaar geleden is het dat Jezus begon met die Kerk te verzamelen door leerlingen bij Zich te roepen: de apostelen. Hoe je die Kerk verder ook wilt definiëren, en wat je ook van haar vindt; je kunt je óók afvragen wat er nog over zou zijn van het geloof in Jezus zonder haar.

Het beeld van de waterkrachtcentrale voor de Kerk is vooral daarom zo goed omdat het heel raak de hachelijke positie van de Kerk weergeeft. Er wordt aan de Kerk, sinds haar stichting, een niet voor te stellen, een ware óvervloed aan leven, góddelijk leven, de huizenhoge waterval, toebedeeld. En het zal haar moeite kosten, ongetwijfeld, heel die overvloed aan water te verwerken. Je houdt je hart vast! Te meer omdat die geschiedenis van de Kerk eigenlijk ook nog teruggaat naar het Oude Verbond, naar Mozes en Elia, in het evangelie genoemd, en zelfs naar Abraham, present in de eerste lezing.  

De moeite die het net beginnende huisje dat de kerk is zich moet getroosten met de overvloed aan water, komt als zo vaak, treffend tot uiting in de persoon van Petrus. Nota bene de rots waarop Jezus zijn Kerk zegt te willen gaan bouwen. Hij is, met Jakobus en diens broer Johannes, door Jezus uitgekozen om met Jezus mee te gaan naar boven, een hoge berg op. Daarboven overkomt de drie mannen een meesleurende, extatische ervaring. Het wordt daar duidelijk dat Jezus de grote belofte van het Oude Verbond, van de wet en de Profeten, vertegenwoordigt door Mozes en Elia, vervult. Het is duidelijk: deze man, die hen geroepen heeft hem te volgen, is Degene naar wie Israël al zo lang uitziet!

Petrus beseft het eenmalige en unieke van Jezus, maar hij heeft meteen ook moeite met het verwerken van alle informatie die hem ten deel valt. Hij is zó enthousiast dat hij het allemaal wil vasthouden en continueren: “Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als Gij wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia”. Petrus wil vasthouden en bewaren wat hij eigenlijk moet loslaten en laten stromen. De watervloed is hem al te machtig, al vóórdat ze nog maar echt goed en wel in gang is gezet. Petrus begrijpt nog niet, wat ook wij hebben te verstaan: het is niet aan hem, en ook niet aan ons, om in actie te komen. We moeten niet allereerst iets doen, dat komt later pas. Van meer belang is ons eerst maar eens te láten doen. Ook ons overkomt de vloed. De vloed die de heilige Geest is. Wij kunnen niet maken dat het goddelijk leven ons toestroomt. Wij kunnen onszelf niet echt helpen of thuisbrengen.

Mensen denken vaak dat ze aan geestelijke of morele eisen moeten voldoen. Dat ze moeten groeien of leren. Dat ze door hun eigen inspanningen er wel zullen komen. Maar de liefdesvloed die iedere mens tegemoet stroomt is geheel en al Gods soevereine, vrije initiatief. En ze is onvoorwaardelijk. Ze staat los van onze morele staat van dienst! Het water is gaan stromen toen Jezus stierf en verrees uit liefde voor ons én voor Zijn Vader. Die liefde is allerpersoonlijkst: “Voor u – Mijn lichaam voor u”, zei Hij op de vooravond.

Wij kunnen ons de watervloed niet voorstellen. Wat de Kerk ten diepste is: we hebben er geen flauw benul van. Omdat we ons nauwelijks kunnen voostellen wat liefde is. Wie God is. De Vader hééft geen relatie met de Zoon; Hij IS alleen maar relatie met de Zoon. Eén en al gerichtheid op- en heenwijzen náár de Zoon. “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde… luistert naar Hem”. Zoals het ons past om ons te láten doen, ons te láten liefhebben, zo past het ons ook ons te láten toespreken. Door de Zoon. Als wij maar volharden in ons luisteren naar het evangelie zal ons allen steeds meer duidelijk worden: “Ik word steeds wéér opgepakt en meegenomen, meegesleurd”. Ondanks alles. Amen.

Br. J.

ZONDAG 1 VD 40-DAGEN-TIJD : A : Mt. 4, 1-11 : 26-02-2023

Broeders en zusters,

In ieder geval kerkelijk-liturgisch is er de afgelopen week veel gebeurd: we zijn van kleur verschoten: van groen naar paars. We hebben het groen van de op het eerste oog enigszins onbestemde Tijd-door-het-jaar ingewisseld voor het paars van de Veertigdagentijd, de tijd op weg naar Goede Vrijdag en Pasen. Het moment van verschieten lag precies halverwege de afgelopen week: Aswoensdag, de dag van de zegening van de as en het askruisje. Het is al lang geen vast gegeven meer, dat  katholieken een askruisje halen. Al las ik, dat Amerika’s President Biden, op reis in Polen, het zo geregeld had dat een Poolse priester hem in Warschau een askruisje kon komen geven. En hij had het goed gezien: het is zulk een sterk symbool!  Mens, gedenk dat gij stof zijt, en tot stof zult wederkeren. Het besef  dat wij ten dode staan opgeschreven is een uiterst krachtige hulp ons korte leven toch vooral te wijden aan wat écht belangrijk is. Misschien moet ook ons eigen leven wel van kleur verschieten…

Wat zou de kleur van ons leven mogen zijn? Opmerkelijk: al is de liturgische kleur verschoten, toch kleurt het evangelie van vandaag goed samen met dat van afgelopen zondag. Vorige week hoorden we een gedeelte uit Jesus’ Bergrede, over ook de andere wang toekeren, en kwaad niet vergelden, zodat het kwaad zichzelf verliest in onze overmaat aan goedheid. We hebben toen overwogen hoe je immers als christen mag binnentreden in een heel andere sfeer dan die van de wereld en van de wereldse manier van doen: in de sfeer van God, van het koninkrijk van God; en dat je mag meegaan in de dynamiek die daar heerst. Ook al stap je er maar met één been in binnen, ook al zet je er aarzelend héél kleine stapjes, toch krijgt je leven al een andere kleur en geur.

Het evangelie van vandaag laat zien hoe Jesus zelf, tijdens een veertigdaags verblijf in de woestijn  aan het begin van zijn openbare leven, eens te meer aan die sfeer, die kleur en geur van Gods koninkrijk eigen wordt; later zal zijn Bergrede daar de eerste volle vrucht van zijn. Jesus wordt in die woestijn gestaald en gefocust door de confrontatie met drie bekoringen of beproevingen. In één daarvan krijgt Jesus een visioen voorgespiegeld van heel de wereld: als Hij over heel die wereld eens absolute wereldse macht zou grijpen – om goed te doen! Geen bekoring tot plompe machtswellust: dát kon Jesus niet bekoren. Maar grote wéreldse macht om goed te doen! Wat een effect zou dat niet hebben! Of vertaald naar de kleine schaal in ons eigen kleine leven: je hebt echt het goede met iemand voor en eigenlijk moest je – denk je –  om zijn of haar bestwil dat nu kunnen doordrukken. Of je wilt iemand helpen en dat gaat  natuurlijk het beste als – denk je – jij de leiding overneemt.  Of je bent degene met de grotere capaciteiten en een vlugger verstand, en dus is het voor de goede zaak – denk je – het meest efficiënt dat jij zelf steeds het voortouw neemt. Dat líjkt allemaal mooi en goedbedoeld, maar ís doorgaans een bekoring, want een wereldse manier van doen. Pas door inkeer doorzie je dat. En ga je inzien dat Gods eigen handelwijze anders is, maar wél veel bekoorlijker: God is zeker weerbarstig, maar Hij dwingt niet en forceert niet en regelt niet, – Hij is mét je, uitnodigend, uitdagend, wervend, duldend, dragend, vergevend; Hij zoekt de vríje instemming van het mensenhart. Wie dat peilt, voelt aan: díe God is pas echt bekoorlijk; Hém dienen en navolgen, dát is pas echt bekoorlijk. Vanuit dat dieper aanvoelen wijst Jesus dan ook alle wereldse macht en dwang en druk af. Zoals Hij in de twee overige bekoringen in de woestijn ook elk massief wonder afwijst waardoor God zich massief present zou stellen: dan zou er immers geen ruimte blijven voor het subtiele geloofsspel en delicate liefdesspel tussen God en mens. Jesus kiest de weg van de weerloze maar o zo bekoorlijke goddelijke liefde: Hij gaat de mensen opzoeken en wakker schudden en uit de tent lokken, hun de liefde van de Vader weerloos aanbieden, wat het ook moge kosten, intussen alle weerstand en afwijzing duldend en de gevolgen daarvan zelf op zich nemend…

Tegen een bekoring moet je eigenlijk niet allereerst strijden; je moet haar ontmáskeren. Ontmaskeren en overwinnen door inkeer, door fijngevoeliger te worden voor de bekoorlijke kleur en geur van die ándere wereld: van Gods Koninkrijk. Die is zó bekoorlijk en aantrekkelijk, dat je leven bijna als vanzelf gaat verschieten van kleur…
Amen.

Br. M.

ZONDAG 7 DOOR HET JAAR : A : Mt. 5, 38-48 : 19-02-2023

Broeders en zusters,

Het gaat erom, dat je een goed mens bent, hoor je vaak zeggen. En ook: of je nu gelovig bent of niet, of je nu christen of niet, als je maar een goed mens bent. Wat moet je hiervan denken? Er is natuurlijk niets op tegen dat je een goed mens bent. Maar in het licht van het evangelie van zojuist, uit Jesus’ Bergrede, zou je kunnen zeggen: het christelijk bestaan draait daar niet om, gaat daar niet om. Christelijk bestaan gaat erom, dat je mag binnentreden in een heel andere sfeer: in de sfeer van God, de sfeer van het koninkrijk van God; en dat je mag meegaan in de dynamiek die daar heerst. Ook al stap je er maar met één been in binnen, ook al is het maar soms, eventjes, ook al zet je er aarzelend héél kleine stapjes, toch krijgt je leven al een andere kleur en geur – de kleur en geur van een ándere wereld: van Gods Koninkrijk. 

Om die eigen sfeer van God, van het koninkrijk van God, enigszins te vatten, is het raadzaam eerst naar een helder voorbeeld te kijken. Martin Luther King was in de jaren ’60 van de vorige eeuw in de Verenigde Staten de grote voorvechter van rassengelijkheid en burgerrechten voor gelijkelijk blank  en zwart. Hij was een dominee, die vol innerlijke overtuiging raakte aan de sfeer van Jesus’ Bergrede. Alleen via de weg van de geweldloosheid wilde hij zijn grote doel bereiken, ook al waren de tegenkrachten massaal en gewelddadig. Eén van zijn uitspraken: Doe met ons wat jullie willen, toch zullen wij jullie liefhebben. Dát is nou een inkijkje in waar het in het christelijk bestaan om gaat! Doe met ons wat jullie willen, toch zullen wij jullie liefhebben.

Of neem Jesus’ uitspraak van vandaag: als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe. Stel dat Oekraïne dat had gedaan na de Russische inval. Waar waren we dan gebleven? Niettemin: minstens op persoonlijk vlak, voor wat jouzelf betreft, mag je als christen, Jesus volgend, hier of daar, nu of dan, instappen in die sfeer van een ándere, onaardse wereld, en dat teken stellen van ook de andere wang toekeren, en kwaad en onrecht beschamen door een overmaat aan liefde en goedheid. Christenen mogen delen in de overmaat aan liefde en goedheid die God zelf eigen is. Gods goedheid en liefde laat zich geen grenzen stellen door het gedrag van de ander, door het gedrag van ons. Kwaad daarentegen vóédt zich met de eindeloze cyclus van slaan en terugslaan, van treiteren en terugtreiteren, van afnemen en terugpakken. Kwaad lééft van de boosheid en het geweld die terugkomen van op wie ze gemunt waren en die nu terugbetalen, al is het met gelijke en dus in zekere zin rechtvaardige munt, al is het met de maat van oog om oog en tand om tand en niet blind boven die maat uitgaand. Maar door niets terug te doen  en alleen maar te blijven staan in de overmaat van goedheid die van God komt, doorbreken wij die duivelskring, en hollen wij het kwaad uit: het kwaad verliest zich langzamerhand in onze overmaat van liefde. Wonderlijk: juist door die geweldloze overmaat van goedheid en liefde blijft alleen die tenslotte over.

Maar het is wel een spannende weg naar die eigen sfeer van God! Het zal het eerst lijken, dat we nog méér slachtoffer worden en dat het kwaad en de kwaden over ons heenlopen. Zo gebeurde het Jesus ook. Het is dan ook een gelóófsmogelijkheid die ons van uit de sfeer van Gods Koninkrijk geschonken wordt, en geen mogelijkheid die voortkomt uit de huidige wereld en daarbij past. Maar ze heeft de kracht van de verrijzenis in zich, de kracht van de overmacht. Die overmaat aan goedheid en liefde, die geen grens aanvaardt en zich niet stoppen laat, mogen we in bruikleen nemen van God onze Vader. Dan zullen Jesus’ woorden: Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is, – dan zullen die woorden hier of daar eventjes werkelijkheid worden in ons leven: als een voorsmaak naar méér.
Amen.

br. M.


6e Zondag door het jaar A : 12 februari 2023

De evangelielezingen van de afgelopen zondagen kennen een duidelijke opbouw. Twee weken geleden hoorden we de Bergrede. Negen keer sprak Jezus het ‘zalig’ uit. Zalig de treurenden, de zachtmoedigen en zij die barmhartig zijn; zij zijn zalig in de ogen van Jezus. Vorige week riep Jezus zijn leerlingen in aansluiting op de Bergrede op om zout en licht te zijn.
Ook het evangelie dat we hoorden bouwt voort op de zaligsprekingen van twee weken geleden. Het grote ideaal van de Farizeeën was gerechtigheid. Jezus haalt dat in het evangelie ook aan. We hebben misschien de neiging om de Farizeeën al snel als tegenspelers van Jezus te zien, maar we moeten ons realiseren dat hun oproep oprecht was. Ze probeerden gerecht, heilig te leven in de ogen van God, te leven vanuit het Verbond met Hem. Ook voor zijn tijd doet Jezus daarom een stevige uitspraak. Jezus roept zijn volgelingen op om de heiligheid van de Farizeeën te overtreffen, nóg heiliger.

De oude wet zegt: gij zult geen echtbreuk plegen, maar Jezus zegt nu: alleen maar lonken naar een mooie vrouw of man is al even erg.
De oude wet zegt: gij zult niet doden. Maar Jezus zegt nu: alleen maar boos zijn op iemand is al even erg.
En als derde: de oude wet zegt: gij zult geen valse eed doen. Maar Jezus zegt nu: gij zult helemaal geen eden doen. Ja is ja en nee is nee. En dat is genoeg.

Deze oproep van  Jezus kan ons net als zijn leerlingen en de joden van zijn tijd het gevoel geven dat we worden overvraagd. En natuurlijk  geldt dat Jezus in zekere zin de taal van het oude Oosten spreekt: spreuken en parabels, beeldspraak na beeldspraak. Maar wat Jezus wil benadrukken is de totaliteit en het volledig nieuwe van het gebod van de liefde, het leven vanuit een nieuwe geest. Niet meer de vraag naar de verplichting  en de begrenzing telt, maar die van de nieuwe mens. Niemand doden en geen echtbreuk is een ondergrens, een basis. Als nieuwe mensen in Jezus’ naam moeten we nog meer doen dan dat. Niet lonken en niet boos zijn. Deze oproep van Jezus kan alleen verstaan worden vanuit de liefde en misschien helpt dit voorbeeld uit mijn eigen leven. Bij de bespreking van een uitvaart sprak ik met een mevrouw die haar man plotseling dood in bed had aangetroffen. Naast de schok was er nog iets anders. Maar bij de eerste bespreking  geen woord erover. Maar bij een volgend bezoek begon ze erover te vertellen. Op die fatale ochtend was ze uit ergernis al vroeg opgestaan. Ze had haar man gevraagd eindelijk eens het halletje op te ruimen en de restanten van een kleine verbouwing af te voeren. Het kwam er maar niet van en deze maandag zo had hij gezegd wil ik uitslapen en is mijn kaartmiddag: dus ook niet. Die maandag stampend de trap naar beneden en de deuren harder dicht dan nodig. Na een half uur was het ontbijt klaar en had ze geroepen. Geen antwoord. “Kom je nou eindelijk”. Geen reactie. En toen: “Luie egoïst” en toen was ze naar boven gegaan en vond haar man dood. Ze voelde zich slecht en schuldig. Wat zou hij nog gehoord hebben: haar stampvoetend naar beneden gaan? Zou hij het ‘egoïst’ nog opgevangen hebben, misschien in zijn onderbewust zijn? Ze waren 38 jaar getrouwd, verliefd geweest, en soms wat verwijderd van elkaar maar lief en leed gedeeld, ze hadden elkaar telkens weer gevonden, goede en kwade dagen meegemaakt. En nu was hun verbond geëindigd in boze woorden.

En de tranen kwamen.  De  vrouw had haar man niet gedood  en ook geen echtbreuk gepleegd noch een valse gelofte gedaan. Maar het boos zijn, de woorden en de ergernis voelden bijna even zwaar. Vooral omdat ze geen recht deden aan de liefde die er 38 jaren was geweest. We verstaan Jezus verkeerd als we denken dat Hij deze verdrietige vrouw die spijt heeft over haar woorden aan de verkeerde kant van de streep wil plaatsen. Jezus ergert zich aan zulke visies. Want dan maken we zelf opnieuw een wet in beton gegoten die liefdeloos is. En dat is precies waar Jezus zich tegen verzet. Want kan een toevallige gebeurtenis en een enkel scheldwoord de verhouding van 38 jaar samenzijn teniet doen? Haar goedheid lag toch in haar gezindheid, in haar liefde voor haar man? Als deze vrouw die haar man op die maandagochtend dood vond, in plaats van egoïst  ‘lieverd’ had geroepen, dan was zij niet beter of slechter geweest. En als zij géén goede vrouw was geweest, had een laatste lieve uitroep daar niets aan veranderd!

Je moet niet naar de uiterlijkheden kijken, maar naar de gezindheid. Niet de daad maakt de zonde maar het hart. Wat Jezus tracht is ons meer volwassen te maken in ons geloof. Niet de uiterlijke daden en woorden bepalen wat zonde is, maar de bedoelingen die eraan ten grondslag liggen. Als onze bedoelingen en intenties zuiver zijn  heeft dat als gevolg dat we gerecht -heilig – met elkaar omgaan, zoals we bidden in psalm 85: dan kussen gerechtigheid en vrede elkaar. Dat is de kant die God in Jezus met ons op wil.

Br. R.

5e ZONDAG DOOR HET JAAR: A: Mt. 5,13-16: 5 FEBRUARI 2023

Broeders en zusters.
Zijn wij wel verliefd genoeg op God? Een verrassende vraag misschien. Ze kan zelfs wat bevreemding wekken. Menigeen zal zich bij die vraag ook echt niets kunnen voorstellen. Toch weten we allemaal wel dat het ons ook gevraagd wordt: van God te houden. En ja: dan kun je die lijn ook doortrekken, en kun je je realiseren dat dat echt een mogelijkheid is: verliefd worden op God. Er zijn zeker ook mensen geweest die zich daardoor juist aangesproken wisten, die dachten: “Ja, dat is het helemaal voor mij, ik kan en wil verliefd worden op God!”
Het kan allemaal wat dichterbij komen als we eens een Kerkleraar aan het woord laten. Een paar kleine citaten mogen volstaan. Johannes van het Kruis was en is een autoriteit op het vlak van het gebed, hij stelt: “Alle schoonheid van de schepselen is, vergeleken met de oneindige schoonheid van God, de grootste lelijkheid”. En ook zegt hij: “Wanneer God lichamelijke schoonheid schenkt, is dit slechts om Zelf meer gekend en bemind te worden”.

Wij weten wel hoe verliefde mensen iets aanstekelijks, iets stralends kunnen hebben. Ze lopen over van geluk. In dat stralen komt iets van een beeld terug dat Jezus vandaag in het evangelie gebruikt: “Gij zijt het licht der wereld” zei Hij. Het beeld van het licht is het meest aansprekende en toegankelijke beeld, Hij noemt ook nog het zout onder andere, maar bij dat licht kunnen we ons allemaal meteen iets voorstellen. Zoals de wereld ook iets schoner of mooier lijkt als de zon schijnt.
Het is goed eens vast te stellen dat wij allemaal, met hier te zijn, aantonen met het Licht op weg te willen zijn. “Ik ben het licht van de wereld”, zegt Jezus in een ander evangelie. Juist in een tijd van ontkerkelijking spreken wij ons uit met een keuze voor dit ene Licht. Dat wij hier zijn is geen garantie voor wat dan ook, maar toch bewijzen wij hier en nu dat we alles: onszelf, ons leven en elkaar, willen zien in een heel specifiek licht dat ons geschonken wordt: het licht van ons geloof. Het licht dat ons verhaalt over God.

Want: wij hebben geen enkel licht uit onszelf. Of het nu om het natuurlijke licht of om het bovennatuurlijke licht gaat: altijd geldt dat het van elders komt. En dat is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Het kunnen zien van de ons omringende wereld zou ons ook met veel meer verwondering en dankbaarheid kunnen vervullen. En hoeveel te meer is het kunnen zien met de ogen van het geloof een geschenk? Is het gegeven dat wij hier zitten soms een verdienste van onszelf? Hebben we dat zelf bewerkt en gedaan, of is het een gehoor geven en meebewegen met iets anders geweest?
De vraag is of wij menen dat wij alles wat wij hebben en zijn uit onszelf vandaan hebben. Ons lichaam met al haar functies en mogelijkheden: daar hebben wij zelf voor gezorgd? Onze geestelijke vermogens, waar komen die vandaan? Onze bezieling? Mensen hebben de neiging zich alles steeds toe te eigenen en hun verantwoordelijk verkeerd te verstaan. Want wat wij hebben en zijn ontleent zijn betekenis aan iets dat ons volslagen overstijgt. De wereld, eerdere generaties, maar vooral GOD is het die het ons allemaal hebben gegeven. We hebben niets uit onszelf en kunnen er ook niets uit voor onszelf reserveren. Alles is er om dóórgegeven te worden. Het is steeds de kunst het allemaal uit Gods hand te ontvangen en zonder tussenkomst of achterhouden weer weg- en dóór te geven.
Wij hebben niets uit onszelf en hoe meer wij alles ontvangen als een geschenk van God, hoe meer wij in de waarheid leven. Ook Jezus heeft Zijn mogelijkheden, Zijn licht, nooit laten stralen vanuit zichzelf, maar altijd vanuit de Vader. En zo moeten ook wij er van doordrongen zijn dat wij mogen dóórgeven wat niet van ons is, maar wat van God komt en Hem toebehoort.

Voor Jezus is God de schoonheid boven alle schoonheid. Zelfs verliefd zijn op God is voor Hem niet genoeg; Jezus is zó vol van Zijn Vader dat Hij alles van Hem kan ontvangen en alles van Hem kan doorgeven en weggeven. Volstrekt uniek is hun beider relatie waarin elke Persoon geen enkel er-voor-zichzelf-zijn kent; zij zijn er alleen maar voor elkaar, geven zich helemaal aan elkaar weg. Dat is onze redding en ons geluk. Met onze traagheid in het wegschenken van onszelf, met onze niet aflatende neiging goede sier te maken met onze mogelijkheden roepen we het ongeluk over onszelf af. Laten we ons licht opsteken bij onze Leraar die ons de liefde zal leren, die ons zal leren verliefd worden op God en ons zal voorhouden dat wij niets uit onszelf hebben en alles moeten verwachten van God. Amen.

Br. J.

ZONDAG 4 DOOR HET JAAR : A : Mt. 5, 1- 12a : 29-01-2023

Broeders en zusters,
Het zal al drie generaties geleden zijn, dat de geloofsoverdracht op de scholen nog gebeurde volgens het eeuwenoude methode van een catechismus: een boekje met vragen en antwoorden die uit het hoofd moesten worden geleerd. De eerste vraag luidde: Waartoe zijn wij op aarde? En het eeuwenoude antwoord: Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel gelukkig te zijn. Rond 1950 vond er een modernisering plaats in de antwoorden. Het antwoord ging toen luiden: Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn. Men probeerde ons leven hier op aarde een positievere waarde te geven. Door God te dienen kon ook je aardse leven al gelukkig zijn. Toch kwam van veel kanten protest! Zo gaat het op aarde niet!, was de teneur. De goeden gaat het vaak slecht, en de slechten goed! God dienen geeft in onze aardse constellatie helemaal geen garantie op aards geluk! Dat híer gelukkig zijn is een loze, ja valse toezegging!

Eenzelfde spanningsveld speelt bij het evangelie vandaag. We hoorden het begin van Jesus’ eerste grote redevoering, de Bergrede. Met het eerste woord daarvan wil Jesus meteen zijn toon zetten. Welnu, Zijn eerste woord is: zalig. Hij begint zelfs Zijn eerste negen zinnen daarmee! De nieuwste vertalingen hebben gelukkig. Omdat zalig in ons moderne taalgevoel teveel versuikerd is geraakt en tendeert naar zoiets als overheerlijk. Tegelijk voelen we nog wel aan, dat zalig oorspronkelijk een intensieve vorm van gelukkig uitdrukte. Hoe dan ook, Jesus’ eerste grote redevoering mikt, zonder dralen, meteen op onze bestemming tot een gelukkig bestaan. En dat niet door een opdracht plus belofte mee te geven, zo van: doe dit of dat, en dan zul je gelukkig wórden. Dat juist niet! Eérst wil Hij bewustwording dat God nu komende is, en dat daardoor ons leven nu al  zalig is; negen keer: zalig ben je, nú al! Jesus als leraar van het evangelische bewustwordings-proces en van de goddelijke kunst tot levensgeluk.  Het zal een dwarse levenskunst blijken!

Vóór alles nodigt Jesus ons uit radicaal te aanvaarden dat we het ware geluk enkel kunnen ontvangen. We zijn daarvoor doorgaans hardnekkig blind en doof. We denken ons geluk zelf te kunnen uitkiezen en voortbrengen. We gaan een weg van zelfontplooiing en zelfrealisatie. We bouwen en verzamelen. We vervullen onze behoeftes en interesses. We raken thuis in ons lichaam, komen thuis bij onszelf. Dat hoort allemaal bij het gezonde menszijn, en brengt elementen van geluk. Maar als we er te veel mee bezig zijn en er te veel van verwachten, belemmert het zelfs ons ware geluk. Jesus nodigt ons uit een sprong te maken: radicaal aanvaarden dat je het ware geluk enkel kunt ontvangen, – en gelukkig: God is rakelings nabij om Zichzelf te geven: en dat is de eigenlijke zaligheid. En heel Jesus’ dwarse levenskunst is er vervolgens op gericht bewust te worden waar je leven al openingen heeft. Want daar haakt God aan, en raak je al aan die zaligheid.

Zalig de armen van geest, leert Jesus dus. En: Zalig de treurenden, zalig de zachtmoedigen, zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, zalig de barmhartigen, zalig de zuiveren van hart, zalig die vrede stichten, zalig die vervolgd worden. Want ‘zalig’ of ‘gelukkig’ is allereerst wat mensen open maakt, open breekt, – open voor God en voor elkaar. Waar ons leven breuklijnen heeft, of kieren en bressen, of littekens en wonden, of zachte indringbare kanten, daar ligt ons leven open voor God die ons rakelings nabij komt, daar aarzelt God niet als het ware binnen te glippen en zijn liefdesheerschappij – Zijn ‘Rijk’ – meteen uit te breiden.

Maar dan wel op Zijn dwarse, goddelijke manier! Het tegendeel van onze gesuikerde wensen en verwachtingen! God raakt aan door de bres, de opening, de wonde nog groter te maken! Eenmaal binnengedrongen, verríjkt God ons door ons nóg armer van geest te maken; en verzádigt Hij ons door ons onverzadigbaar te maken; en tróóst Hij ons door ons nog grondiger te laten treuren en verzuchten; en geeft Hij zich te zien door onze nog overgebleven onzuiverheid van hart pijnlijker bewust te maken; en bewijst Hij ons barmhartigheid door ónze barmhartigheid en zachtmoedig-heid jegens anderen nóg onvoorwaardelijker en grondelozer te maken. Dát zijn hier op aarde de onmiskenbare tekenen van Gods zalige heerschappij in ons. Daarom: Gelukkig de mens, nú al, die zulke zalige raakvlakken heeft!     Amen.

Br. M.

ZONDAG 3 DOOR HET JAAR : A : Mt. 4, 12-23 : 22-01-2023

Broeders en zusters,
Het lijkt of de breed en profetisch ingeleide evangeliepassage van vandaag uit twee losse delen bestaat: de eerste verkondiging van Jesus: Bekeert u, want het Rijk der Hemelen is nabij en vervolgens de roeping van de eerste apostelen en dus de eerste vorming van de kerkgemeenschap. Die delen lijken misschien los te staan van elkaar, maar dat is schijn. Die twee horen bij elkaar. Bekering en geloven is nooit louter privaat en nooit louter innerlijk. Het Rijk Gods, dat wil zeggen: het aankomen van Gods liefde in de wereld en in ons mensen, is immers nooit louter privaat en nooit louter innerlijk. Het is steeds ook gemeenschap stichtend. Beide gaan samen en zijn er samen, of beiden zijn er niet. Er is geen christelijke innerlijkheid, hoe diep of mystiek begiftigd ook, die niet ook onmiddellijk op gemeenschap en kerk, en daarmee op de hele wereld, betrokken is. En omgekeerd is de kwaliteit van ons samenleven in wat we de kerk in het klein mogen noemen: onze eigen gemeenschap, ons eigen gezin, – is de kwaliteit van ons samenleven meteen ook een spiegel voor het gehalte van ons gezamenlijke én persoonlijke gebedsleven, van de diepte en de werkelijkheid ervan.

Waar mogen we dan in ons gemeenschapsleven extra alert op zijn, als indicatie voor het gehalte van ons gezamenlijke en persoonlijke gebedsleven? Dat is bijvoorbeeld of we voorkeuren hebben voor bepaalde mensen en daarnaar handelen, of we ons beperken tot mensen die ons liggen of die ons iets te bieden hebben. De Heer riep, zo hoorden we, juist bijna willekeurige, aan de rand staande, en daarom in eerste instantie oninteressante mensen samen in het apostelcollege. Je bekeren tot God, in geloof innerlijk dichter bij God komen gaat nooit samen op met vasthangen aan voorkeuren en belangen, en al helemaal niet aan voorkeuren en belangen inzake mensen, want dat houdt je veel te klein en te traag. 

Wat nog meer een trefzekere indicatie in ons samenleven is voor het gehalte en de diepte van ons gebedsleven, dat is de dagelijkse bekering en dus de dagelijkse vergeving. Niet of wij een volmaakte, foutloze gemeenschap, of een volmaakt, foutloos gezin zijn, is beslissend, maar onze dagelijkse vergevings- en verzoeningsbereidheid, onze bekwaamheid dagelijks vergeving te vragen én te schenken, uitdrukkelijk of impliciet. Jesus’ eerste woord luidt immers, toen in Galilea, en nu nog steeds, want het is principieel blijvend Zijn eerste woord: bekeer u, keer u om, maak een nieuw begin. Gebrek aan vergevings- en verzoeningsbereidheid, gebrek aan vergevings-  en verzoenings-bekwaamheid duidt erop, dat we vastzitten aan wat gebeurd is, aan het verleden, terwijl het wezenlijke in gebed en evangelie steeds juist nu gebeurt: de steeds frisse liefde van God die nú onvoorwaardelijk, zonder voorwaarden vooraf, wil aankomen, en nu een nieuw begin wil maken. Dat steeds onvoorwaardelijk nieuwe en frisse van Gods liefde komt aan ófwel tegelijk in ons hart en gebed én in ons gemeenschapsleven of ons gezinsleven, of ze komt in beide niet aan. 

Vergeving en verzoening is allesbehalve goedpraten of wegmoffelen of ontkennen wat er aan fouts en schuldigs gebeurd is. Maar het foute en schuldige mag ons niet langer voeden of motiveren. Ons voeden en motiveren moesten we ons alleen aan die dagelijks frisse, onvoorwaardelijke liefde van God die nu wil aankomen. En bekering is precies de grondige, dagelijkse keuze om ons vanaf nú daaraan te voeden. Eigenlijk zoals samengebald in de Eucharistie gebeurt. En die voeding laten doorsijpelen en doortrekken diep in ons innerlijk leven en gebedsleven, én wijd in ons concrete leven en samenleven. Er is geen escape in alleen het één of alleen het ander. In het Rijk Gods en in de dingen van God gaan verdiepen en verwijden altijd samen op, of ze gebeuren geen van beide.
Amen.

br. M.

2e ZONDAG JAAR A. 15 januari 2023

De evangelielezing die we zojuist hoorden is een relaas over een latere mijmering van de evangelist Johannes die nadenkt over de gebeurtenissen  die zich afgespeeld hebben bij de Jordaan  rond Johannes de Doper. De  evangelist schrijft zijn evangelie lang nadat deze gebeurtenissen hebben plaatsgehad en  schetst voor ons de betekenis om ons zo direct te betrekken alsof we  bij de Jordaan zijn en  Johannes de Doper horen zeggen:” Zie, het Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt: Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op hem rusten. Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God”.
Met deze laatste zin vat de evangelist kort en bondig het getuigenis van de Doper en zijn eigen getuigenis samen: “Jezus is de Zoon van God”. Daarom is het goed  om te ontdekken welke de betekenis van de roeping van Johannes de Doper voor ons is: en dat is niet zijn preken, zijn dopen, maar zijn uitzien naar een leerling, een dopeling op wie de Geest zou rusten en Hem herkennen en aanwijzen. En Johannes wijst Hem voor ons aan: Jezus, is de Dienaar Gods, het Lam Gods, de Uitverkorene van God die de zondenlast van de wereld wegneemt. Dat is nog eens een ding. Want onder zondig verstaan gelovigen en niet-gelovigen nog minstens: zonde in de zin van wat jammer: dat is niet goed, niet zuiver, niet oprecht, ‘n gemiste kans. En er zijn nogal wat gemiste kansen  als we om ons heen kijken en naar onszelf ook. We staan vaak te ver af van Gods scheppingsplan waarin heelheid, heiligheid en eenheid als uitgangspunten te herkennen zijn en waar tegenover gebrokenheid, zondigheid en versnippering staan. En roept Johannes; ”Kijk, daar is Hij met wiens Geest jullie gedoopt zijn om de wereld te bekleden met het oorspronkelijke kleed van de heilige en eenheid makende Geest”. En alles wat dat kleed van de Geest ommantelt met alles wat hier tegenin gaat moet weggenomen worden. Met andere woorden: de wereld en wij  moeten van dat alles ontmanteld worden. Van alles wat het tegendeel deel is van Gods scheppende droom van een dienende liefde.  Hoe dan kunnen wij onszelf en de wereld ontdoen van gebrokenheid, zondigheid en verdeeldheid?

Niet  gemakkelijk te herkennen  omdat deze gegevenheden  huizen in verkeerd gebruik van alles wat ons gegeven is. Is er iemand onder ons die iets het zijne kan noemen? Of het nu gaat over het meest fundamentele  het ontvangen van het leven zelf en alles wat daaruit volgt: altijd zijn het anderen die ons tot ouders, zoon en dochter hebben gemaakt, elk ambt,  functie,  taak wordt gegeven of toevertrouwd. En altijd met het oog op ordening en op dienstbaarheid ten bate van een groter geheel. Bij alles wat genoemd is het altijd mogelijk dat deze toevertrouwde taken snel als eigendom worden beschouwd en zijn er zijn evenzovele mogelijkheden die toegang geven tot macht die begint te heersen ipv te dienen en juist de ander niet tot recht laat komen,  niet tot eenheid, niet tot heiligheid brengt.

Gods Zoon is  drager van zonde van de mensheid én de brenger van de Geest van God. Leerling van Jezus zijn is daarom:  zich toevertrouwen aan dat Lam van God: dat we Hem onze zondigheid laten wegnemen en ons door hem laten bekleden met zijn Geest. De Geest die ons ontmanteld van zondigheid opdat we met Hem dragers worden van onze wereld en wegdragers van zonde en aandragers van Zijn Geest. En dat is een hele persoonlijke roeping voor ieder van ons. Deze week las ik op een poster die wierf voor leerlingen voor een school: groeien doe je zelf maar bloeien doen we samen. Ja, daar steekt heel wat in. Aandragers van de Geest daarin moet ik groeien en samen kunnen we bloeien door onrecht   te voorkomen; door hoop te brengen; door het vuur van de liefde brandend te houden; door het kleine te beschermen; door honger te stillen en vrede te stichten. Ons geloof vraagt engagement met de mensen om ons heen en onze wereld. Gods liefde is herkenbaar en af te lezen aan de leerlingen van Jezus. De  boodschap waarin we ons hele leven kunnen leggen is -adem van leven- voor een gehavende wereld. We kunnen niet minder te doen dan Hem aanwijzen als de Degene om wie het gaat en die alles en iedereen nieuw kan maken. En als  generaties nu die boodschap nu niet meer oppakken dan is dat iets wat zich telkens herhaald in de geschiedenis maar zoals aan de Jordaan vraagt het om het te blijven uitdragen: Hij is het. Onze Kerk en wijzelf mogen ons weer richten op de kern om waar het in ons geloof omgaat: God is liefde, begaan met Zijn schepping en Zijn Zoon wijst ons de weg en onlosmakelijk zijn ook wij geroepen wegwijzers zoals de Doper te zijn naar Hem door onze manier van leven. Groeien doen we zelf en bloeien doen we als geloofsgemeenschap samen.
Amen.

br. R.

EPIFANIE 2023
 

Broeders en zusters,

De Wijzen uit het Oosten boden het kind Jesus geschenken aan: goud, wierook en mirre. Die Wijzen waren mensen die heel bewust leefden, vol aandacht voor de symboolkracht van al wat is. De geschenken die ze aan Jesus’ voeten neerlegden, waren dan ook niet zomaar willekeurige geschenken. Kostbaarheden, zeker – er staat immers: ze haalden
hun schatten tevoorschijn – maar geen willekeurige kostbaarheden. Het waren geschenken waarover was nagedacht, geschenken vol symboolkracht. En het waren ook geen geschenken om plechtig aanvaard te worden door Maria en het Kind Jesus, om ze vervolgens te bewaren in, zeg, de binnenkamer van het huis. Het waren geschenken om omgevormd te worden. Die Wijzen waren immers een soort alchemisten (magoi/magiërs) die voortdurend bezig waren met de omvorming van het lagere in het hogere. Goud vraagt erom omgesmolten te worden, wil het zijn rijke schoonheid kunnen prijsgeven, anders blijft het een homp.  En wierook vraagt erom verbrand te worden, wil het zijn krachtige en meeslepende reuk prijsgeven. En mirre vraagt erom te verdampen en in te trekken, wil het zijn genezende en verduurzamende kracht prijsgeven. Als de Wijzen dus deze geschenken aan Jesus aanbieden, hopen ze dat Jesus hun geschenken zal omvormen, maar nu op een manier die nog voorbij de gewone, eigen mogelijkheden ervan ligt. En dat als uitdrukking van hun hoop dat Jesus ook henzélf, de gevers, zal omvormen op een manier die nog voorbij hun eigen mogelijkheden ligt.

Ja, goud, wierook en mirre moeten voorbij hun gewone eigen mogelijkheden omgevormd worden doordat ze door Jesus heen gaan, door zijn woorden en zijn verkondiging heen gaan, door zijn kruis en verrijzenis, door zijn wezensmysterie. Je zou ook kunnen zeggen: goud, wierook en mirre moeten als het ware doorheen de sacramenten van doopsel en vormsel en eucharistie.

Goud verwijst naar macht en kracht en rijkdom, naar koning en keizer. Hoezeer is het ons, met een oorlog dicht bij, weer duidelijk geworden dat macht en kracht aan de voeten moeten worden gelegd van Jesus, de Vredevorst en omgevormd moeten worden door zijn Geest, wil macht, in plaats van brutaal toe-eigenend en bruut verwoestend, juist dienend worden en ruimte gevend en leven behoedend. Op het niveau van de machthebbers – daar uitvergroot –, maar ook op onze eigen kleine en zeer kleine alledaagse schaal. Macht en kracht vragen erom omgevormd te worden door binnengehaald te worden in wat is tussen Jesus en zijn broeders en zusters.

Wierook, eenmaal brandend, verwijst naar alles wat zich eindeloos verwijdt richting de oneindige horizon, en wat opstijgt naar boven; wierook verwijst dus naar menselijke wijsheid en menselijk gebed. Ook die moeten aan de voeten van Jesus worden gelegd en afgegeven, want bij alle schoonheid zijn menselijke wijsheid, menselijk gebed en al wat ‘spiritueel’ heet subtiel doortrokken van ons ego en onze kleinmenselijkheid. Ze moeten gereinigd en verlost en omgevormd worden door binnen te gaan in Jesus’ kruiswijsheid, om zo te kunnen binnengaan in wat is tussen Jesus en zijn Vader en daarin opgenomen te worden.

Mirre verwijst naar onze menselijke zwakheid en wondbaarheid, naar onze broze lichamelijkheid en vergankelijkheid. Ook die moeten aan Jesus’ voeten worden neergelegd, niet opdat Hij, zoals de verdampende mirre maar dan nog krachtiger, onze zwakheid en wondbaarheid zou genezen en ons al te korte leven zou verlengen, maar opdat Hij onze zwakheid en wondbaarheid en vergankelijkheid zou binnenhalen in het mysterie van zijn kruis en verrijzenis, om ons zo binnen te halen in wat is tussen Hem, Jesus, en zijn Vader, van alle eeuwigheid en tot in alle eeuwigheid.

Goud, wierook en mirre: weloverwogen geschenken, geschenken die van zichzelf al vroegen om omvorming, en die, aan Jesus’ voeten neergelegd, aan Hem afgegeven, een onverwachte ándere omvorming krijgen: ze worden binnengehaald in Jesus’ leven. En ook de gevers, de Wijzen uit het Oosten, gaan zélf daarin mee. Want zie: ze worden ándere mensen, omgevormde mensen, en gaan, zo eindigde het evangelie van vandaag, langs een andere weg terug – en eigenlijk niet meer terug, maar vérder: dieper het mysterie van Christus binnen. 

Ook wij, al gedoopt en gevormd, en sindsdien al binnengehaald in Christus en in de christelijke omvorming, mogen steeds verder ándere mensen worden: andere mensen in onze onderlinge verhoudingen, andere mensen in onze levenswijsheid en ons gebed, andere mensen in onze  wonden en zonden, in onze vergankelijkheid en dood.  Ándere mensen: steeds dieper het mysterie van Christus binnen, steeds dieper in wat is tussen Jesus en zijn broeders en zusters, steeds dieper in wat is tussen Jesus en zijn Vader.          Amen.

Br. M.

NIEUWJAAR 2023

Broeders en zusters,

Met het nieuwe jaar is tegelijk een nieuwe maand begonnen: januari. Die maand is genoemd naar de oude Romeinse godheid Janus. Januari was de maand van Janus. En Janus was de god van de deuren en stadspoorten, letterlijk: van de doorgang. Omdat hij zowel naar de ene als naar de andere kant van de doorgang moest kunnen kijken, had hij aan beide kanten van zijn hoofd een gezicht. Daarom de nog steeds bekende uitdrukking een Januskop voor iemand met twee gezichten. Dat heeft bij ons nu een ongunstige betekenis: die persoon laat nu eens het ene gezicht en dan weer het andere gezicht zien, is onvoorspelbaar of onoprecht. Maar in de oudheid kleefde er geen negatieve connotatie aan de godheid Janus met zijn twee gezichten. Hij moest eenvoudigweg beide kanten van de doorgang kunnen overzien en bewaken. Ook de doorgang van het verleden naar de toekomst. Daarom valt de maand van Janus, januari, samen met de doorgang naar het nieuwe jaar, de doorgang naar de nieuwe lenging van de dagen na de winterse zonnewende. Opdat ook die doorgang onder de hoede van de godheid goed zou verlopen.

Wie goed toeziet, zal herkennen dat hier een heidense tijdsopvatting en tijdsbeleving aan de orde is. En omdat we allemaal, ook al zijn we christenen, nog wel heidense oerlagen in onszelf hebben, zullen we die heidense tijdsopvatting en tijdsbeleving ook nog wel ergens in onszelf kunnen terugvinden. Tijd is hier een doorgang; een doorgang van gisteren naar morgen, van verleden naar toekomst; een aanhaken en doorgeven van het ene moment aan het andere. Dat is tijd natuurlijk óók. Maar als christen ligt onze prioriteit in het NU. Dat NU is namelijk niet domweg enkel de doorgang van verleden naar toekomst, van gisteren naar morgen. Dat mag de tijdsbeleving geweest zijn bij de oude Romeinen met hun Janus-god. Christenen mogen leven in een heel andere tijdsbeleving. Paulus in zijn Brief aan de Galaten (4, 4) noemt dat: leven in de volheid van de tijd; de volheid van de tijd, die met Christus’ geboorte is aangebroken, waardoor God ongehoord en rakelings nabij komt. Nú mogen wij ademen en leven en geloven in die volheid, in die nabijheid, dag aan dag in Gods hand en aan Gods hand en uit Gods hand; nú mogen en moeten wij doen wat uit Zijn hand onze hand te doen gegeven wordt, én dat meteen ook weer afgeven aan God, aan Gods voorzienigheid. Dát heeft prioriteit, dát is onze eerste waarheid. Leven als kinderen van de Vader. Niet naïef of kinderlijk of onnozel, niet blind voor de geweldige problemen en spanningen van dit ogenblik, maar dankbaar, vertrouwvol,  overgegeven, en dus beschikbaar. God is immers in Jesus mét ons, de Emmanuel, de God-met-ons bij uitstek, en wij kunnen en mogen dus elk ogenblijk met Hem zijn: dát is voor dit ogenblik, en voor elk ogenblik, het belangrijkste. Daarom leert Jesus  in het Onze Vader ook bidden: geef ons héden ons dágelijks brood. En dát gebed verhoort onze hemelse Vader –  en wel ook weer dagelijks, door precies voor vandaag te geven wat Hij voor ons vandaag nodig acht, opdat we morgen weer opnieuw zouden vragen en ontvangen.

Zo heeft ook Maria geleefd, en zo leeft ze voort in de hemel, als onze moeder en voorspreekster. Eindeloos open en beschikbaar in de volle breedte, en juist daarom totaal beschikbaar voor het heel concrete hier en nu: toen al in Nazareth bij de boodschap van de engel, en in de stal van Bethlehem voor wat de herders haar aan het hart legden, en ook, vanuit de hemel, voor wat nu haar in het oor wordt gefluisterd en aan het hart wordt gelegd. Het meest bekende en meest gebeden gebed tot Maria, het Wees Gegroet, speelt dan ook heel precies dáárop in: Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons zondaars, nu (NU!) en in het uur van onze dood. 

Zo mogen ook wij, alle dagen van dit nieuwe jaar, dag aan dag leven met de Emmanuël, God-met-ons, uit de hand van de Vader: eindeloos open en beschikbaar in de volle breedte, en juist daarom totaal beschikbaar voor het heel concrete hier en nu. Dát is voor nu, voor dit ogenblik, en voor elk ogenblik, het eerste en het belangrijkste.

Ik wens u graag een zalig Nieuwjaar, vol van zulke ogenblikken en zulke dagen.

Br. M.

KERSTDAGMIS 2022

De eerste aanwezigen bij de pasgeboren Jesus, de eerst aanwezigen bij de kribbe in de stal bij Bethlehem, waren volgens de traditie, door de profeet Jesaja eeuwen daarvoor al ingezet, de os en de ezel. De os en de ezel zijn lastdieren; bij de os is dat zelfs in zijn vlees ingeschreven. Veelzeggend dat juist zij, de lastendragers, de eerste aanwezigen zijn bij de pasgeboren Jesus! Als 30 jaar later Jesus verkondigend en genezend zal rondtrekken door Palestina, dan zullen weer diegenen vooraan staan die de lasten van het leven dragen. Vooral de blinden en de lammen, de doven en de stommen. En dat als een spiegel voor óns. Zij staan daar voor óns. Om óns in te prenten: ook wij zijn als blind en lam, als doof en stom, al hebben we het vaak niet eens in de gaten.

Op het eerste gezicht niet het geëigende thema voor Kerstmis! Maar zoals licht juist in het duister des te intenser schijnt, zo kan de vreugde van de verlossing des te krachtiger opspringen tegen de achtergrond van de lasten waaronder we gebukt gaan. Het evangelie van kerstmorgen maakt, om te beginnen, ons dan ook bewust van onze doofheid, van de last van onze innerlijke doofheid. We hoorden: het eerste en beslissende aan de binnenkant van ons bestaan is dat wij aangesprokenen zijn, aangesprokenen door het Woord dat bij God is en dat God is. Een aangesproken zijn dat samenvalt met ons schepsel zijn, daar waar wij uit Gods scheppende hand voortkomen. De mens is er niet eerst, en vervolgens wordt hij of zij aangesproken door het Woord van God. Bestaan IS aangesproken zijn door God. En God wacht op ons antwoord, zodat er een dialoog ontstaat. Maar wij zijn doven. En misschien wíllen we ook niet horen omdat we zelf als eerste en als laatste aan het woord willen zijn. Hoe dan ook, ons leven wordt geen ántwoord aan God en het komt niet tot een dialoog met God. Zo ontstaat de tragiek van ons bestaan. Omdat wij aan de buitenkant van onszelf leven, naar buiten gekeerd, naar buiten uitgeschud, zijn wij doof van binnen en vervreemd van ons diepste wezen van een door God aangesprokene te zijn. En door deze doofheid zijn wij als lammen geworden: we strompelen richtingloos voort en maken geen voortgang. – Dat krijgen wij door het evangelie van  kerstdag op ons bord gelegd. Zware kost!  

Maar nu komt het! God wil héél ver gaan om ons te genezen en weer op het pad van de dialoog te krijgen. Hij gebruikt niets minder dan een verbijsterende schokmethode: God past zich aan aan ons leven aan de buitenkant van onszelf, en komt ons nu ook (middellijk-onmiddellijk) concreet langs onze buitenkant aanspreken. Dát is het wat wij vandaag en elk jaar met Kerstmis vieren: dat in Jesus, in het Kind geboren uit Maria, gewikkeld in doeken, liggend in een kribbe in een stal bij Bethlehem, – dat in Jesus Gods Woord dat bij God is en dat God is, mens wordt en op ons toekomt om nu tegelijk diep van binnen én van buiten ons aan te spreken. In de woorden van het evangelie van vandaag: Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.

Nu kan de dialoog die niet op gang kwam aan de binnenkant van ons wezen, eenvoudig op gang komen aan onze buitenkant, in ons concrete leven, en vandaaruit ook de diepe dialoog aan de binnenkant van ons wezen wekken. Want nu hebben we Jesus’ woorden, nu kunnen we Jesus achterna gaan. En nu kunnen we Jesus, het mensgeworden Woord van de Vader dat bij God is en dat God is, eenvoudig herkennen in concrete mensen om ons heen, vooral in de zijnen in nood. Nu kunnen wij concreet antwoord worden. Zodat doorheen ons concrete leven eindelijk de dialoog met God op gang komt. Dat die dialoog zou lukken, daar is God wonderlijk veel aan gelegen. Daarom zijn schokmethode om mens te worden. En, nóg wonderlijker: Hij koppelt er ook nog een ongehoorde belofte aan vast: als we genezen zijn van onze doofheid, als we eindelijk Hem concreet antwoord geven en in  concrete ontmoetingen met mensen de dialoog met Hem aangaan, dan zal die dialoog openbreken en binnenleiden in de dialoog die van eeuwigheid is in God zelf. Dat is precies het perspectief, de belofte waar het verheven evangelie van vanmorgen op uitloopt, om  ook die op ons kerstbord te leggen: opgenomen worden in de dialoog tussen de Vader en het Woord dat bij God is, de dialoog tussen de Vader en de eniggeboren Zoon in de schoot van God, de dialoog tussen Jesus en Abba, zijn Vader.  Nu al op de wijze van voorproefjes hier op aarde, en eens voorgoed voorbij de tijden. En Kerstmis, de menswording van Gods Woord, is het scharnier!

Ik wens u graag een zalig Kerstfeest, – een Kerstfeest vol van dialoog, vol van díe dialoog.     

Br. M.

KERSTNACHTMIS 2022

Broeders en zusters,

De totale inflatie bedroeg in dit aflopende jaar ruim 10%. Dat betekent dat dit jaar onze gemiddelde koopkracht met ruim 10% is gedaald: we kunnen met dezelfde hoeveelheid geld nu  10% minder kopen of realiseren dan aan het begin van het jaar. Anders gezegd: we zijn collectief dit jaar ruim 10% armer geworden.

Zonder alle problematiek die daarmee gepaard gaat te bagatelliseren, maakt de bijzondere achtergrond van deze drastische inflatie wel een verschil. Die inflatie is vooral direct en indirect gevolg van de Russische inval in Oekraïne, en van onze keuze om achter Oekraïne te gaan staan, en afhankelijkheden van Rusland door te knippen, om zo de huidige en toekomstige slagkracht van Rusland te verzwakken. Door die samenhang krijgt de hoge inflatie een eigen kleur: de kleur van het offer. Het woord offer is een beetje uit de tijd geraakt. Maar nu hebben we het toch weer nodig. We offeren een stuk welvaart op, en dat geeft aan onze collectieve verarming bij alle hardheid een eigen, diepe kleur: een offer voor de goede zaak, een offer uit verbóndenheid. Er zullen er genoeg zijn die die verarming persoonlijk nauwelijks merken: het komt hun om zo te zeggen niet aan de huid. Maar er zullen er nog meer zijn, die dat wél aan den lijve voelen: 10% armer! – Laten we eens een denkoefening maken. Hoe zou het zijn als wij allemaal 100% armer zouden worden? Als dus alles wegvalt, en er niets meer overblijft dan het naakte leven en samenleven? Alles onder je weggehaald, elk ogenblik op het scherpst van de snede!

Nu kunnen we de stap maken naar het Kerstfeest. Want met Kerstmis viert de Kerk, dat Gód zich vrijwillig arm heeft gemaakt, en wel 100% arm heeft gemaakt, zich totaal heeft ontledigd: totaal weg en leeg gegeven door mens te worden, door de mens Jesus te worden. God, 100% arm geworden, totaal leeggegeven, in een kwetsbaar en afhankelijk Kind, in één van Bethlehems stallen, in een uithoek van de toenmalige wereld, aan de rand van de toenmalige samenleving (want neergelegd in een kribbe, een voedertrog voor beesten), om 33 jaren later nogmaals leeggegeven, gekwadrateerd leeggegeven en ontledigd zou je kunnen zeggen, wederom geheel onmachtig te eindigen aan een kruis, de meest vernederende dood die men kende. Daarom zijn dat – de kerststal en het kruis – ook de twee meest aangrijpende en meest specifieke en geliefde christelijke voorstellingen: een 100% arm geworden God, zichzelf weggegeven, leeggegeven. Je kunt er eindeloos lang naar kijken:  geraakt, verbaasd, verbijsterd.

Hier hebben we het woord offer weer nodig. De Kerk heeft steeds gevoeld: we kunnen dit niet plaatsen en niet verder ons eigen maken, tenzij langs dat woord offer.  Uit de pen van de apostel Paulus (2 Kor. 8,9) is een krachtige verwoording gevloeid: God is in Jesus Christus om onzentwille arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede. God geeft zich leeg als een óffer voor òns : opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede. God geeft alles op om als mens direct, aanschouwelijk en concreet ons te ontmoeten, zodat wij direct, aanschouwelijk en concreet Hem, God, zouden ontmoeten en betrokken raken in Gods eigen leven. Dat is de diepe gloed die ligt over het Kind in de kribbe: een weerloze uitnodiging van Godswege, een uiterste offer uit verbondenheid met ons, om ons te betrekken in een God-menselijke levens-verbondenheid. Dát is de rijkdom die God ons wil schenken door zelf arm te worden.

Dat vraagt om aangenomen te worden. God heeft de drempel van zijn kant totaal geslecht: tot een Kind in een kribbe toe, weerloos en arm. Wij hoeven van onze kant alleen nog maar ietsje mee te geven, alleen nog maar ietsje over te hellen, en de verbondenheid met God gaat ‘vanzelf’ rollen. Dat ietsje mag zeker, maar hoeft niet per se een heel bewuste keuze van  wil en verstand te zijn.  Je mag ook meegeven en geloven vooral met je ogen: door aandachtig langere tijd een kerststal te beschouwen zoals die overal wel opgesteld staan. Je mag ook meegeven en geloven vooral met je handen, door creatief uit te komen met minder voor jezelf, zodat voor anderen meer overblijft, en je gaat meegeven met Gods eigen weggevende, opofferende levensbeweging. Hoe dan ook, het zou zonde zijn, die uitnodiging van God om ons met Hem te verbinden domweg níet aan te nemen. Dank zij Kerstmis, dank zij God, 100% arm geworden en totaal leeggegeven in het kwetsbare en afhankelijke Kind in de kribbe, hoeven wij van onze kant alleen nog maar ietsje mee te geven, ietsje over te hellen, en de verbondenheid met God gaat ‘vanzelf’ rollen.

Ik wens u graag een zalig kerstfeest.

Br. M.

4e ZONDAG VAN DE ADVENT : JAAR A : 18 DECEMBER 2022

Dromen zijn bedrog is een ons allen een welbekende uitdrukking…zeker als iets prettigs wat je gedroomd hebt niet uitkomt. Anderen zeggen daarentegen: zonder dromen kom je niet verder en wordt bedoeld dat je mag dromen over iets nieuws, een droom die beschrijft hoe het anders zou kunnen in de wereld en dan denken we al vlug aan Maarten Luther King over een nieuwe toekomst voor mensen met een donkere huidskleur. Zijn droom heeft heel wat in beweging gezet.
Als we in de Bijbel over dromen lezen dan hebben  deze toch nog een diepere laag. In de Bijbel staat een droom voor een privé ontmoeting met God en de engel is de privé boodschapper van God. En tussen de opmerking dromen zijn bedrog en zonder droom kom je niet verder raken we vandaag aan het brandpunt dat er meer is tussen hemel en aarde dan we met ons verstand kunnen waarnemen en bevatten.

Dat wordt ons ook in het evangelie vandaag aangezegd in de zin die de engel sprak: “Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen: het kind in haar schoot is van de heilige Geest”. En ontwaakt uit de slaap deed Jozef zoals de engel van de Heer hem bevolen had en nam zijn vrouw tot zich. Jozef wordt in dit evangelie een heel bijzondere en absoluut noodzakelijke plaats toebedeelt.
En om hem goed in te kunnen schatten is het nodig om te kijken naar hoe het Joodse huwelijk geregeld was. Ouders van nog jonge kinderen sloten voor hen een huwelijkscontract en daarmee was de verbintenis rechtsgeldig. Pas als de kinderen ouder waren, werd het huwelijk met een bruiloft geëffectueerd. Jozef was dus juridisch getrouwd, maar er had nog geen bruiloft plaatsgevonden. Ik kan me voorstellen dat hij naar de bruiloft heeft uitgezien en dan ontdekt hij, hoort hij misschien van Maria zelf, dat ze zwanger is. Hij kan gekrenkt en boos zijn. Hij kan de ouders en Maria aan het huwelijkscontract houden. Hij kan haar zelfs voor het gerecht brengen en dat zou tot een steniging van Maria kunnen leiden. Maar omdat hij rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen overwoog hij van haar te scheiden. Maar daarmee is de kwestie niet opgelost. Want Maria is zwanger en heel het dorp zal het zien. Mogen we de tekst misschien zo lezen dat Jozef haar wilde laten gaan naar elders…om haar de schande van een openlijke wegzending te besparen of nog erger.  

De plaats die Jozef toebedeeld is moet hij gaandeweg ontdekken en hij kan niet ontrafelen wat er gebeurd is en te gebeuren staat. Wat Jozef ons vandaag te zeggen heeft met zijn houding en reactie op de boodschap van de engel is veel verstrekkender dan dat we hem wellicht een rol van secundaire betekenis toedichten of erger nog een naïeveling vinden. Matteüs noemt hem ‘rechtschapen’ dat wil zeggen: hij laat zich in dienst nemen door God zoals het ook met Maria gebeurde en dan als God zo rakelings nabij komt raakt hij weliswaar in verwarring maar laat zich leiden door zijn droom die verder reikt dat hij zelf zou kunnen waarmaken. Hij verzet zich niet tegen de voor hem onbegrijpelijke manier waarop Gods bekommernis met de mensen zich toont. Hij doet zoals hem gezegd wordt, maar in de gehoorzaamheid van een duister geloof. En ontwaakt uit de droom laat hij het woord van God zwaarder wegen dan zijn eigen vragen. Hij stelt niet absoluut van wat hij zelf voor mogelijk of onmogelijk houdt. Hij durft vertrouwvol te luisteren naar de Ander, naar God. Door te doen wat de engel hem ingeeft wordt hij een andere Jozef, hij wordt de Jozef van Gods dromen over zijn wereld.
Het kind moet de naam Immanuël gegeven worden: God-met -ons. God van alle mensen. Jezus -God redt. Hoe verfrissend is het om naar Jozef te kijken en te luisteren terwijl hij geen woord spreekt: de man van en in de stilte. De man in de schaduw. Van hem leren we hoe belangrijk en goeddoend het kan zijn stil te worden en in de schaduw te staan, in plaats van steeds het volle licht op te zoeken; en de eenvoudige te zijn, te worden. Om ons leven als mislukt te ervaren als we niet voortdurend in de schijnwerpers staan. In de stilte en in de schaduw krijg je oog voor wat je overstijgt, in wiens licht je mag en kunt leven. Misschien willen ook wij wel eens weglopen van de plaats die ons toebedeeld is in het leven, maar dan ontdek je plotseling als in een droom dat op deze wijze vandaag en in de komende dagen, in je leven, de geboorte plaatsvindt van Jezus Christus. Hij die  persoonlijk redt is ook voor ieder van ons: Immanuël. Dat is Gods droom over ieder van ons.
Amen.

Br. R.

3e ZONDAG VAN DE ADVENT: A: Mt. 11,2-11: 11 DECEMBER 2022

Broeders en zusters.
“Zijt Gij de komende, of hebben wij een ander te verwachten?” Met deze vraag stuurt Johannes de Doper vanuit de gevangenis zijn leerlingen op pad om Jezus te bevragen. Misschien is dit ook voor ons een vraag, een vraag die leeft in ons eigen hart. Kennen wij Jezus als “de Komende”, als iemand die “komt”? Niet alleen als iemand die al ooit gekomen is, een paar duizend jaar geleden, maar als iemand die nu nog steeds “komt”; die nu nog altijd “komende” is, die nog altijd onderweg is naar ons toe?

Die vraag of Jezus voor ons de Komende is, mag ons niet te snel bevreemden, want ze is best heel wezenlijk. Kennen wij Hem als iemand die op zeker moment op weg is gegaan, die toen begón met te “komen”? En ons ieder afzonderlijk tegemoet komt sindsdien? In één woord: zien wij in Jezus iemand die ons ZOEKT? Die onophoudelijk en onvermoeid Zijn weg herneemt om ons mee te voeren op die weg naar daar, waar Hij vandaan gekomen is?
Dat Jezus iemand zou zijn die “komt”, die ons zoekt, mag ergens toch ook wel enige verbazing wekken. Want eigenlijk zouden WIJ het moeten zijn, die naar Hém zouden moeten gaan. Wij zouden naar Hem moeten gaan, een poging moeten doen ons met Hem te verzoenen. Want wíj zijn het die de fout in zijn gegaan. Die zoveel hebben nagelaten te doen voor andere mensen. Die achter gehouden hebben van onze rijkdom. Die zowel hun materiële- als hun immateriële rijkdom niet met anderen hebben willen delen. In de wereldreligies is het gewoonlijk dan ook de mens die van zijn kant degene is die moet komen. Verzoening of bevrijding is alleen maar mogelijk als de mens zélf een weg opgaat, zélf verzoenende handelingen stelt, omdat hij het is die iets goed te maken heeft. Omdat de mens zelf het is die bevrijding behoeft. Des te meer verbazing mag het dan ook wekken, dat het bij ons, christenen, omgekeerd is. Niet de door egoïsme aangetaste mens is het die toenadering zoekt, die komt, maar God zelf komt in de persoon van Jezus op ons toe. God wacht niet tot de schuldigen komen om zich te verzoenen; Hij gaat hun het eerst tegemoet en verzoent hen.

Aan ons is het die onophoudelijk komende Jezus wélkom te heten. “Nu zijt wellekome”, zoals het Kerstlied zegt. Aan ons is het die niet nalatende Jezus niets in de weg te leggen, liefst geen strobreed. Zijn komen niet te hinderen. Hoe wij dat moeten doen? Twee dingen zijn hier belangrijk. Het eerste betreft God zelf. Het tweede heeft allereerst betrekking op ons eigen zelf.
V.w.b. het eerste, v.w.b. God zelf dus, is het belangrijk dat Hij gekénd wordt. Dat men althans enigermate besef heeft wat dat leven van Jezus eigenlijk betekent. Maar dat veronderstelt wel interesse van onze kant. Het hebben van vragen is in dat verband van groot belang. Ook die vraag van Johannes de Doper of Jezus de Komende was, of dat zij een ander te verwachten hadden, getuigt van interesse in Jezus’ persoon. Een vraag voor menigeen vandaag de dag zou bijvoorbeeld kunnen zijn wat een Eucharistieviering toch eigenlijk betekent. Hádden mensen maar zulke vragen en stelden ze die ook maar! God zou beter gekend zijn als we wat meer vragen hadden te stellen.
Het tweede dat Jezus’ komst blokkeert is de min of meer geringe kennis die wij van ons eigen zelf hebben. Zelfkennis is weten dat je maar een uiterst schamele mens bent, als je jezelf met Jezus vergelijkt. Zijn goede boodschap is niet dat wij zulke fantastische mensen zijn, maar precies het tegenovergestelde. En toch is ze veel bemoedigender en biedt ze veel meer troost. Want door Jezus weten we dat Gods vergeven-de Vaderliefde ons deel is. Dat Jezus ons namens Zijn Vader komt vergeven.
We hoeven geen schrik te hebben voor onze morele armoede; ons egoïstisch falen mogen we gerust onder ogen zien. Immers: Jezus’ komst heeft de wereld uit zijn hengsels gelicht. En ze BLIJFT de wereld uit zijn hengsels lichten om ons op te tillen tot bij God. We mogen er zeker van zijn: we hebben geen ander te verwachten. Amen. 

Br. J.

2e ZONDAG VAN DE ADVENT : A : Mt. 3, 1-12 : 4-12-2022 :

Broeders en zusters,

Dit weekend en ook morgen zal voor menig huisgezin in het teken staan van Sinterklaas. Vooral een kinderfeest. Een feest van verlanglijstjes. En vol verwachting klopt het kinderhart:  zullen mijn wensen worden vervuld? Zeker: een kinderfeest, maar ook een spiegel voor ons volwassenen. Minstens onbewust zijn we immers vaak nog kinderlijk. We hebben zo onze verlanglijstjes voor ons leven. En vol verwachting klopt ons hart. Of, omdat die verlanglijstjes niet vervuld werden, zijn we zo teleurgesteld, dat we alle verwachting maar hebben weggegooid, en om zo te zeggen ‘doffe’ mensen zijn geworden, zonder verwachting. In beide gevallen gingen we ervan uit, dat onze verlanglijstjes verstandig en wijs waren. We weten echter bij kinderen, dat hún verlanglijstjes vaak niet zo verstandig zijn. Zou dat bij ons volwassenen anders zijn?

Kerkelijk vieren we vandaag de 2e Zondag van de Advent. Advent is dé tijd van verlangen en verwachting. Maar tegelijk van bekering, waar het evangelie vandaag zo fors over handelde. Die twee, verlangen en bekering, horen namelijk samen. Het gaat om bekering wég van onze eigen verlanglijstjes, zodat de verwachting van ons hart vrij wordt gemaakt en kan openkomen voor het onverwachte, voor wat God ons wil schenken. Voor  geschenken van God geldt in het algemeen: bitter in de mond, zoet in het hart. Dat wil zeggen: aanvankelijk vallen ze tegen en geven ze een bittere smaak. Ook al daarom stonden ze niet op ons verlanglijstje. Gods geschenken zijn veelal harde kost. Je moet er lang en hard op kauwen, wil je ze kunnen doorslikken en verteren. Maar dán, achteraf, blijken ze voedzaam en heilzaam. Ja zelfs zoet in het hart. Want ze blijken je tot wijzere mensen te hebben gemaakt, nauwer verbonden met de waarheid en het mysterie van het leven, nauwer verbonden ook met de Gever, met God. Want diep in elk geschenk van God zit steeds ook Zijn geschenk-bij-uitstek mee verpakt: de heilige Geest, die vuur en liefde is.

Vandaag geeft God ons in het evangelie enkele geschenken via zijn koerier Johannes de Doper. Allereerst het geschenk van een dreigende vermaning. Een vermaning horen we niet graag, laat staan een dreigende vermaning, en al helemaal niet een dreigende vermaning als geschenk. Maar we krijgen hem wel, en we krijgen hem als een Godsgeschenk. Gods vermaning via Johannes de Doper houdt in: pas op, je leven kan ook mislukken, je kunt wegen gaan waarop je langzaam maar zeker jezelf en je diepste bestemming verliest.  Bekeer je dan. Kijk eerlijk naar de vruchten van je leven, want daaruit blijkt het beste in welke richting je gaat. En de vruchten van je leven zijn dan niet wat je hebt opgebouwd en verwezenlijkt. Dat zijn de werken van je leven. Maar daarnaar vraagt de dreigende vermaning vandaag niet. Het gaat om de vruchten van je leven: dat is alles waaruit blijkt of je het geheim en de kracht van het leven, van jouw leven, zó hebt vorm gegeven en doorgegeven dat ook anderen ervan kunnen plukken en gedijen, zoals van de goede vruchten van een boom. In die richting moet je gaan, anders loop je mis.

Het tweede Godsgeschenk vandaag is dat van een belofte. God belooft komende te zijn. Hij belooft op een nieuwe manier onder ons te komen. Ons leven hoeft geen vlak, uitzichtloos en dof leven te zijn. Door zijn belofte dat Hij komende is, schenkt God ons te leven in grote verwachting. Ook dat geschenk zal niet op het verlanglijstje van ons leven hebben gestaan en ons dus in eerste instantie teleurstellen. Wij ervaren alleen vervulling van onze wensen en verwachtingen als een geschenk. En nu schenkt God ons juist geen vervulling maar verwachting: méér en intenser en  uitgezuiverder verwachting. Een verwachting bevrijd van onze eigen verlanglijstjes, opdat ze zo wijd en open zal worden, dat God kan geboren worden, niet alleen in de kribbe van Bethlehem, maar ook in ons. Zó krachtig en diep is het te mogen leven in een bekeerde en bevrijde verwachting: een steeds intenser wordende verwachting als Gódsgeschenk.

Amen.

br. M

1e ZONDAG VAN DE ADVENT : A : 27 NOVEMBER 2022.

Met deze eerste zondag van de Advent begint het wachten op de viering van de herdenking van Jezus’ geboorte in Bethlehem. We hebben nog vier weken te gaan en vandaag  kunnen we ons de vraag stellen hoe we deze tijd van wachten doorbrengen. Ongetwijfeld gaan onze gedachten uit naar een mooi Kerstfeest en de vraag wat we daarvoor nodig hebben. Nodigen we familie of vrienden uit? Zijn we druk met het menu van de Kerstdagen? Wie door de winkelstraten loopt ziet een nostalgisch beeld van wit gespoten kerstbomen en etalages met een hoog wintereffect: sneeuw  en sleeën. Eigenlijk zou je zeggen: niet meer van deze tijd. 

In de liturgie van deze zondag horen we een ander geluid zo lijkt het maar sluit toch haarfijn aan bij wat we zien en meemaken als we niet verder komen dan de drukte van het menu en nostalgische koude winters : zoals het ging in de dagen van Noach: zoals de mensen doorgingen met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven en niets vermoedden totdat de zondvloed kwam en ze wegrukte. Het evangelie lijkt een flinke spelbreker in het zoete meedeinen op de zorg om toch vooral van Kerstmis een mooi feest te maken.
Natuurlijk is er niets tegen een mooi en feestelijk Kerstfeest. Integendeel. Maar ten diepste gaat het om een ontmoeting en wel een heel persoonlijke ontmoeting met de geborene: Jezus. En in deze tijd van wachten zal de intensiteit van de verwachting ook de graadmeter blijken te zijn van onze verbondenheid met Hem. En andersom: de kracht en de authenticiteit van onze verbondenheid met Jezus bepaalt ook de sterkte en de invulling van onze verwachting. Zo krijgt de Advent een invulling die ons verder en dieper leidt omdat Jezus de Komende is: Hij komt naar ons toe en om Hem niet te missen spreekt het evangelie vandaag over waakzaamheid omdat de Komende, Die er al is, nog op twee andere momenten zal komen: en wel op het einde der tijden als Hij alles zal voltooien en als Hij komt in het einde van ons leven hier op aarde.
Daarom is deze Adventstijd elk jaar als het ware een stage periode voor alle christenen. Weest waakzaam want je weet niet op welk uur de Heer komt. Advent wil ons inoefenen om altijd te leven in de tegenwoordigheid Gods. Om die waakzaamheid gaat het.

Hoe dramatisch de woorden van het evangelie ons ook in oren klinken: het gaat nog steeds om de ontmoeting met Jezus die voor ons een vreugde te weeg brengt die groter is dan alles wat we zouden kunnen verzinnen als een bijdrage aan een feestelijk Kerstmis. Waar Hij niet het middelpunt is door onze verbondenheid met Hem valt eigenlijk niets te vieren. En dat beseffend worden wij tot mensen van dankbaarheid voor de woorden uit de heilige Schrift die Jezus eigen woorden zijn. Onze tijd van wachten op Zijn komst wordt zo een tijd van werken aan deze verbondenheid in stilte en gebed, overweging en meditatie en daar tijd voor vrijmaken om ons bewuster te maken dat we leven in Zijn tijd, om ons bewuster ervan te maken te leven in Zijn tegenwoordigheid die Licht brengt in eigen leven en door ons ook licht brengt in het leven van anderen: Hij wordt geboren voor alle mensen.
Zo wordt de Advent een uitzien naar: en naar  Jesaja luisterend ons aansluitend bij zijn visie: Kom, laat ons optrekken naar de berg van de Heer. Hij zal ons wegen wijzen. En dan ziet hij dat zwaarden omgesmeed worden tot ploegijzers en speren tot sikkels. Kom, laat ons wandelen in het licht van de Heer.

Advent is de uitnodiging opnemen, aannemen dat vrede mogelijk wordt, meer mogelijk wordt als we de Ander – God – verwachten in Jezus die ons uittilt boven ons menselijk kunnen. En ook bij ons lukt dat maar als we de stilte zoeken om het geheim te ontdekken dat Jezus er al is en het om Hem gaat. Teveel schreeuwen mensen tegen elkaar dat het wel degelijk over henzelf gaat: mijn recht, mijn gelijk, mijn werk, mijn loon, mijn vrijheid. Mijn vrijheid eindigt waar de vrijheid van anderen beknot wordt of mijn vrijheid ten koste van anderen gaat. Als we in de huid van de profeet Jesaja kruipen dan beseffen we dat Advent ook wil zeggen: dat we nooit moe worden onrecht te herkennen en aan te klagen en met de geloofszekerheid de mensen toe te wensen: alle goeds. Advent roept op om aan mensen alle goeds te doen. Gods geboorte in Jezus is betrokken op alle mensen. Die diepte en reikwijdte heeft de Advent als voorbereiding op het feest van Kerstmis dat we zo graag en er ook oprecht naar verlangend dat het een feest van vrede mag zijn.
Leven in Gods tegenwoordigheid helpt ons hier elke dag aan te bouwen. In verbondenheid met de Levende als goede vriend verdwijnt  de angst voor de wakende woorden dat de Heer zich in ons leven  onverwacht kan aandienen. We hebben de vervulling van al onze verlangens en de zin van ons leven ontdekt in de Komende die ons rust geeft en aanzet tot een leven van navolging. Misschien denken we: daar ben ik niet groot genoeg voor. Of beter gezegd: daar ben ik niet klein genoeg voor. Waar God opnieuw geboren wordt gebeuren wonderen.
Amen.

br. R.

CHRISTUS KONING : C : Lc. 23, 35-43 : 20 NOVEMBER 2022

Broeders en zusters,

Christus Koning als een eigen feest is nog niet zo oud. Het is pas ingesteld in 1925. Andere liturgische feesten zijn veel ouder. Maar in die jaren ’20 van de vorige eeuw, in het vacuüm dat de Eerste Wereldoorlog had achtergelaten, als er alom de roep komt om een sterke man die weer orde in de chaos kan scheppen, en er de bereidheid en zelfs de behoefte groeit om fascistisch-quasi-religieus zo’n sterke man blind te volgen, acht de toenmalige Paus, Pius XI, het nodig daar een krachtig NEE tegenover te stellen: NEE! Chrístus, en Christus alléén, is de ware koning van tijd en eeuwigheid, en niets en niemand anders!  Die specifieke ontstaanstijd van het feest van Christus Koning is intussen min of meer voorbij. Toch is het feest nog steeds actueel. Ook in onze huidige cultuur melden zich heersers – heel veel zelfs! – die met een onaantastbaar aura omgeven zijn. In onze huidige cultuur is elke mens zichzelf tot koning. Elke mens beslist zelf over de zin of zinloosheid van z’n leven: het absolute koninkrijk van het zelfstandige, zelfredzame individu. Ook hier moet een NEE tegen klinken: NEE: niet is iedere mens zichzelf tot maat, Christus is de maat van jouw leven; Christus, en Christus alleen, is de ware koning van jouw leven, en niet jij zelf!! Het gaat er niet om, wat er aan goeds zit in zelfstandigheid en zelfredzaamheid te ontkennen. Het gaat erom, het eenzijdige en overtrokkene, het ideologische en dus afgodische ervan te doorzien. Grote stukken van ons menszijn vallen hier buiten beeld: stukken die dieper in het geheim van het menszijn reiken dan zelfredzaamheid en onafhankelijkheid, stukken die openstaan voor het koninklijke van Christus, die ons tot hoogste en laatste maat is.

Het evangelie van vandaag tekent dat koninklijke van Christus verder uit. Drie keer wordt daar de gekruisigde Jesus tot zelfredzaamheid uitgedaagd. En drie keer gaat Jesus er niet op in. Eerst spotten de overheidspersonen: Anderen heeft Hij gered; laat Hij zichzelf eens redden als Hij de Uitverkorene van God is! Kort daarop voegen ook de soldaten Hem spottend toe: Als Gij de koning der Joden zijt, red dan uzelf! En tenslotte hoont een medegekruisigde moordenaar, die als de slechte moordenaar de geschiedenis in zal gaan: Zijt Gij niet de Messias? Red dan uzelf en ons! Driemaal diezelfde suggestie: red jezelf! Maar zelfredzaamheid en zelfstandigheid boeien God en Jesus helemaal niet. Die leven in een heel ander soort macht.

Jesus’ koninklijke macht leeft zich daarin uit, dat Hij koninklijk-absoluut overgegeven en afhankelijk kan en wil zijn van God zijn Vader, en volstrekt beschikbaar kan en wil zijn voor ons, zijn broeders en zusters. Jesus’ koningsmacht leeft zich daarin uit, dat Hij zichzelf helemaal niet wil redden of met zichzelf bezig is, maar juist reddeloos wil worden om ons te redden, onze reddeloze plaats wil innemen, opdat wij de zijne in de schoot van de Vader zouden kunnen innemen, dat Hij ten einde toe de weg van het offer en de zelfvergeten plaatsvervanging gaat. Jesus is bij machte enkel en alleen uit liefde leven. En dát is de echte macht, de goddelijke macht.

Jesus is daarin zozeer Heer en Meester, dat Hij ons graag deelname eraan gunt.  Dat begint ermee, dat Hij ons in staat stelt te leven in steeds grotere afhankelijkheid van God, in steeds grotere overgave aan de Vader, en wij de enorme kracht en macht en vrijheid van de overgave gaan ontdekken; en dat wij onze menselijke zwakheden en kwalen en beperkingen en  onmacht gaan liefhebben en aangrijpen als springplanken om je meer en meer over te geven aan God. En dat wij gaan ontdekken dat de zelfredzamen helemaal niet zo benijdenswaardig zijn, omdat ze weinig rafels, weinig kieren en gapingen en dus weinig springplanken hebben en moeilijker tot overgave zullen komen. Ja, de macht en de kracht van de overgave aan de Vader! Dát maakt ons – hoe zwak we ook zijn – tot krachtige en machtige mensen, tot vrije mensen, zó vrij, dat wij soms onszelf gaan vergeten en kunnen deelnemen aan Jesus’ plaatsvervangende liefde.  Hoe dat eruit ziet? In plaats van een ander diens last dragen, bijvoorbeeld. Draag elkanders lasten, zo zult ge de wet van Christus vervullen, zegt Paulus in zijn Galatenbrief (6,2). Of ook: draag de smaad die eigenlijk een ander toekwam. Of: ruim andermans vuile was maar op. Of: ga in plaats van een ander voor God staan en echt voor die ander biddend instaan bij God. Welke vorm van plaatsvervangende liefde we ook kiezen, of op ons hart en op onze weg gelegd krijgen: het zal ons doen delen in het koninklijke van Christus. Hoe meer we leven in de overgave aan God, des te meer zal ons leven krachtig en vrij worden –  kóninklijk worden.
Amen.

Br. M.

ZONDAG 33 DOOR HET JAAR: C: Lc. 21,5 – 19: 13 NOVEMBER 2022

Broeders en zusters,

Jezus geeft ons in het evangelie een vooruitblik op de wereldgeschiedenis die na Hem komt. Na Hem laten we onze jaartelling ook pas beginnen: we zijn pas gaan tellen vanaf Zijn geboorte, en dan komen we nu uit op het jaar 2022. We spreken tegenwoordig wel vaker over “aan de goede- of aan de slechte kant van de geschiedenis staan”. Bedoeld wordt dan dat er mensen zijn die slecht, of zelfs verdorven gedrag vertonen. Die staan dan natuurlijk aan de foute kant. Het criterium is dan vaak – vanuit Westers perspectief – de oorlog in Oekraïne. De man die er vrijwillig in slaagt alsmaar verder in de fuik te zwemmen en zichzelf zo alsmaar verder in het nauw te drijven, staat aan de verkeerde kant, zoveel is duidelijk. Aan de andere kant van de geschiedenis, de goede kant, bevindt zich dan Volodimir Zelenski, de leider van het aangevallen land. Die is uit hetzelfde hout gesneden – zo wordt dan beweerd – als indertijd Winston Churchill en geen type om te vluchten naar het buitenland.

Jezus noemt veel onheil op dat zich zal gaan voltrekken. “Er zal strijd zijn van volk tegen volk”, zo zegt Hij, maar zelf voert Hij een andere strijd en weet Hij dat de Enige die het echt toe komt te oordelen over de mensen en de geschiedenis Zijn God en Vader is. Ons maant Hij niet te oordelen: “Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt”. Het zal al die arme slachtoffers van agressie – althans de gelovigen onder hen – misschien al helpen zich te realiseren dat hun oordeel maar een
voorlopig oordeel is, en dat ze het echte oordeel – wie aan welke kant van de geschiedenis staat – met een gerust hart aan God kunnen overlaten.

Jezus voert ondertussen die andere strijd. Het is Zijn eigen geschiedenis die zich eens in de tijd, historisch, maar ook voorgoed en definitief, met die van de mensen en de wereld verbonden heeft. In al wat menselijk en voorlopig is heeft God zich in Zijn Zoon toegang verschaft; er staat voor God sinds Zijn Zoon mens werd een deur open in de wereld om zich al wat menselijk is toe te eigenen. Aan al het menselijke falen en tekortschieten te beantwoorden met de unieke alleen aan God eigen overvloed aan gerechtigheid die Hij in Jezus vindt. De geschiedenis is vervult, zo weten christenen.     

En dan is er natuurlijk ook nog onze eigen persoonlijke geschiedenis. We gaan onze weg, met vallen en opstaan, en hebben allemaal onze eigen accenten en voorkeuren. Misschien lopen we ergens warm voor of is het ons allemaal meer om het even. Jezus zei zojuist: “Het zal voor u uitlopen op een getuigenis”. Een getuigenis voor Hém uiteraard. “Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen omwille van mijn Naam”, zei Hij ook nog. De vraag laat zich dan stellen wie zulk een getuigenis ook werkelijk gééft; wie gééft een getuigenis van Jezus? Mensen die zich neerzetten in de kerk- en koorbanken? Mensen die te midden van onheil voor anderen in de bres springen? Denken we maar eens aan mensen die voor het Rode Kruis werken en gewonden verzorgen? De vraag aan welke kant van de geschiedenis wij zelf ons bevinden kan beantwoordt worden met een tegenvraag: hoe onttrokken zijn wij aan onszelf? In hoeverre geven wij onszelf weg aan anderen? Aan God en aan mensen? 

Een laatste vraag zou dan worden: HOE komen wij ertoe onttrokken te zijn aan onszelf? Is die vraag niet een vraag naar het zwaartepunt in ons leven? Welk accent leggen wij? Leven wij vooral voor onszelf? Is ons denken en voelen, ons willen en streven vooral vlak – oppervlakkig? Hoe belangrijk is dan wel niet die ene keuze: op wie of wat focus ik mij in mijn leven? En hoe vrijblijvend of verplichtend verhoudt ik mij tot die keuze??

Steeds opnieuw maken wij keuzes; telkens weer moeten eenmaal gemaakte keuzes wáár gemaakt worden. Wij schrijven zelf geschiedenis en kunnen zoeken naar wat de geschiedenis trotseert; wat alle tijden door zal standhouden. Dat zal geen tempel of kathedraal zijn: “Geen steen zal op de andere gelaten worden”. Wél houdt Hij stand die zei: “Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen” (Joh. 2,19).
Amen.

Br. J.    

ZONDAG 32 DOOR HET JAAR C : Lc. 20,27-38 : 06-11-2022 

Broeders en zusters,
Is met dit leven alles afgelopen, of is er nog iets dit leven ? Allemaal stellen we ons die vraag wel eens, vooral als je in je naaste omgeving een sterfgeval meemaakt, of als je indringend voelt hoe broos en sterfelijk jouw leven is. Het is – als we ze echt in ons toelaten – een aangrijpende vraag, té belangrijk om ze enkel met voorgegeven standaardantwoorden af te doen. In het evangelie van vandaag treffen we drie onderscheiden richtingen aan rondom die vraag.  In de confrontatie met die drie overtuigingen kan onze persoonlijke geloofsintuïtie wellicht rijpen…

De eerste overtuiging ligt vervat in die vreemde vraag waarmee in het evangelie van vandaag de toenmalige Joodse groepering van de Sadduceeën Jesus benadert: hoe het met een vrouw zit met wie uit heel nobele motieven achtereenvolgens – de één na de ander stierf – zeven broers getrouwd zijn geweest: met wie van die zeven zou die vrouw in een hiernamaals dan wel getrouwd zijn? Met alle zeven soms? Ze bedoelen met die vraag te suggereren hoe absurd het is te geloven dat de lijn van ons aardse leven doorgaat ná dit leven. De mens is gemaakt uit de aarde en keert terug tot de aarde. In je aardse levenstijd moet het gebeuren, daarna is het voor jou voorbij. Een opvatting die ook tegenwoordig volop bestaat, – zelfs onder gelovige mensen, zoals ook die Sadduceeën
gelovige Joden waren: leef je leven voor Gods aanschijn, pluk de dagen die je krijgt in dankbaarheid, en heb daar vrede mee, want meer komt er niet. – Deze overtuiging mogen we serieus door ons heen laten gaan.

De tegenpool van deze opvatting hoopt en denkt dat de lijn van ons leven en van onze levensverbanden na onze aardse levenstijd wél doorgaat, ongebroken, maar dan zonder lijden en pijn; hoopt en denkt dat alles wat in dit al te korte leven onvervuld en onaf bleef, ons dán in de schoot zal worden geworpen.  Vaak gaat hiermee een naïef-concrete voorstelling van de hemel gepaard, waarin onze afgebroken wensen en verlanglijstjes eindelijk vervuld worden. Die opvatting zou ook in onszelf kunnen leven; we mogen ze gerust door ons heen laten spelen.

Jesus echter deelt
beide opvattingen niet. Jesus begint helemaal niet bij de mens, noch bij  zijn aardegebondenheid, noch bij zijn onvervulde wensen en afgebroken dromen. Voor Jesus is reeds dit aardse leven ánders dan deze twee overtuigingen het beleven: met véél meer mysterie omgeven. En daarom is voor Hem hetgeen ná onze dood gebeurt óók  véél geheimenisvoller. Voor Jesus is hét beslissende en wonderlijke in dit leven, dat God  een uniek verbond aangaat met ieder mens persoonlijk die maar wil. God wil de God van Abraham zijn, en de God van Isaäk, en de God van Jacob, en de God van u en van mij, en bovenal, all inclusive, de God en Vader van Jesus. Even zovele  keren van God uit een unieke en trouwe band waarin zich een avontuur van persoonlijke liefde voltrekt, een band vol verrassingen, vol léven zoals Jesus het noemt. Jesus beleeft en beziet alles vanuit die band, óók de vraag of dit aardse leven alles is. Als God met iemand persoonlijk zulk een band van verbondsliefde aangaat, dan ontspringt dat niet aan ònze mogelijkheden, maar aan Góds mogelijkheden, en die breken niet af en die stoppen niet met onze dood.

Hoe we ons dat leven na de dood dan verder moeten voorstellen, blijft een grote verrassing, zoals ook nú al, in dit aardse leven, dat verbond met God vol verrassingen is. In ieder geval zal die verbondsband met God dan nóg intenser worden. Volgens een beeld van Jesus in het evangelie van vandaag
zullen we zijn als engelen, waarmee Hij wil zeggen, dat we totaal vervuld zullen worden van Gods liefde, dóór en dóór kind van God, en daar helemaal vrij voor zullen zijn op een manier die voor ons aardse mensen nu nog onvoorstelbaar is. – Maar we worden al door Jesus uitgenodigd  te delen in zijn overtuiging; om al op het spoor te komen van God, die nú al met ieder van ons een verbond  aangaat, – een verbond vol verrassingen, goddelijke verrassingen, te veel en te groot dan dat ze binnen dit ons aardse leven al vergeven zouden zijn.
Amen.

br. M.

ZONDAG 31 DOOR HET JAAR : C : Lc. 19,1-10 : 30-10-2022 

Broeders en zusters,
Het verhaal over Zacheüs is schilderachtig. Zacheüs, klein van gestalte, klimt – al is hij een gewichtig man: hoofd der belastingen – in een boom om over de mensenmenigte heen Jesus te kunnen zien. Maar niet wat hij doet is in dit verhaal beslissend, maar wat áán hem gebeurt. Er gebeurt aan hem een omkering: een omkering van perspectief, een omslag in zijn bewustzijn, een omvorming van zijn leven. Verschillende onderdelen in het verhaal willen dat onderlijnen, om ons te helpen zelf in die omkering mee te gaan.
Als Jesus langskomt en omhoog kijkt, en Zacheüs in de boom ziet, zegt Hij: Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis te gast zijn.  Jesus noemt zich wel gast. Maar eenmaal als gast binnen, gedraagt Jesus zich niet als gast, past Hij zich niet aan. Het is andersom: Zacheüs gaat zich aanpassen aan Jesus, als was Jesus de eigenlijke gastheer. Zacheüs gooit zijn zonden van zich af, gooit zijn corruptie van zich af (waardoor hij in het toenmalige belastingsysteem zo’n rijke tollenaar was kunnen worden), wil teruggeven én – vierdubbel daarbovenuit – overvloedig méér geven, zoals Jesus zelf altijd overvloedig is; kortom: Zacheüs past zich aan aan Jesus, vormt zich naar Jesus. Jesus blijkt de eigenlijke gastheer: Hij neemt Zacheüs bij Zich op in Zijn levenskring en leefvorm.
Daarom wordt dit evangeliegedeelte vaak gelezen  bij de inwijding van een kerk of bij de jaarlijkse  herdenking daarvan. Wij bouwen met mensenhanden een kerkruimte, in de hoop dat de Heer bij ons te gast wil zijn. Maar door wát in die kerkruimte gebeurt, is Híj niet meer ònze gast, maar blijken wíj Zìjn gasten! In de Eucharistie brengen wij eerst ónze gaven aan, maar die breken open en worden omgevormd tot – omgekeerd – Zìjn gaven aan ons. En bij de communie nemen wij dan Zijn gaven in de gestalte van Brood en Wijn in ons op, en verteren die in ons lichaam, in ons wezen. En dan breekt nogmaals iets open: dan blijkt, dat niet zozeer wíj Hèm opnemen en verteren, als kracht voor onze levensweg, maar dat – omgekeerd – Híj òns opneemt en verteert! Hij neemt ons op in Zijn leefkring, vormt ons om tot Zijn mystiek Lichaam, tot Zijn leven!  Dat wat Zacheüs overkwam, overkomt hier in de kerkruimte ook ons, maar dan sacramenteel en dus nog inniger.

Nóg een ander moment van omkering: Zacheüs wil Jesus zien, en als het ogenblik daar is, blijkt hij te wòrden gezien door Jesus, en dát blijkt het beslissende! Zachéüs zoekt Jèsus, maar het blijkt dat Jésus hèm al zocht: De Mensenzoon is immers gekomen om te ZOEKEN, en om te redden wat verloren was. Weer die omwisseling van perspectief: als wíj de Hèèr zoeken, breekt open dat de Héér òns al zoekt, breekt het inzicht open dat Hij ons al gezien en gevonden had en wij al gevonden wàren!, en dat ons – in de woorden van Jesus tot Zacheüs – heil ten deel is gevallen: heil in omvattende zin. Van dan af, vanaf die beslissende omkering van perspectief en van bewustzijn, láten wij ons zoeken en aanzien door de Heer, en láten wij ons vinden door de Heer, en láten wij ons opnemen en omvormen in Hem, en láten wij ons overvloedig weggeven méé in de beweging van Zijn overvloedig wegschenken van Zichzelf. Dat laatste is wel de markantste uitwerking van ons binnengehaald zijn in het heil, zoals bij Zacheüs dat vierdubbele teruggeven. Dat overvloedige is immers zó markant in hoe God handelt, hoe Jesus handelt! En dat gaat nu over in ons! Als wij overvloedige aandacht en zorg in ons laten opwekken en die doorgeven aan wie ze nodig hebben, of overvloedige gulheid, of overvloedige tijd (ook bijvoorbeeld in voortdurende voorbede), dan vloeit het heil al door ons heen, zoals door Zacheüs. Dan worden wij kleiner en wordt Christus in ons groter (cf. Joh. 3, 30). Dan is de omvorming in Christus al gaande: totdat eenmaal, in de woorden van de apostel Paulus (cf. Gal. 2, 20), niet wij meer leven, maar Christus in ons.                                                                                                                      Amen.

br. M.


ZONDAG 30 DOOR HET JAAR : C : Lc. 18, 9-14 : 23-10-2022 

Het evangelie van deze zondag zal ons allemaal bekend zijn als de parabel van de farizeeër en de tollenaar zeker ook vanwege het tot onze verbeelding sprekend verhaal en de ook nu nog veel gebruikte uitdrukking: wie zich verheft zal vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden. En we gebruiken die uitdrukking als iemand de kous op z’n kop krijgt omdat hij dacht het wel te weten of iets te kunnen bij iemand die zich graag boven de massa verheft. Of als juist het tegenovergestelde gebeurt. Met deze uitleg lijkt het evangelie dan ook niet al te moeilijk. Toch is het evangelie niet zo probleemloos als het op het eerste gezicht lijkt. Natuurlijk gaat onze sympathie in eerste instantie uit naar de arme tollenaar vanwege zijn nederige houding. Maar ik moet u zeggen dat ook de farizeeër mijn sympathie heeft. Sympathie in de zin van dat ik met de man te doen heb. Als een goede Jood houdt hij zich precies aan de wet: hij heeft van de Torah zijn leven gemaakt: hij onderhoudt en probeert ze gaaf door te geven, hij doet nog veel goede werken waartoe de wet hem niet verplicht, draagt zijn tienden af, vast tweemaal en doet voor de rest geen vlieg kwaad. Misschien herkennen we dat geluid en ook bij mezelf: ik doe m’n werk goed, betaal idd belasting, probeer niet te klagen. We zeggen: ik ben vrijwilliger, heb niemand vermoord, niemand heeft last van me. Deze vorm van eigen lofprijzing lijkt helemaal los te zijn gekomen van het gegeven dat alles wat we hebben en zijn gekregen hebben. En al helemaal naar God toe. Bij de farizeeër gaat het mis als hij tegenover God dan nog wel, zich gaat vergelijken met ‘die daar’, met de ‘rest van de mensen’, dat wil zeggen: alle anderen buiten zichzelf om.

Het komt niet bij hem op dat hij zelf ook maar iets fout zou kunnen doen; net zo min als het zijn inziens ook maar enigszins mogelijk is dat ‘die daar’ dat iemand anders ook maar één enkele goede eigenschap zou bezitten.

Jezus noemt  zo over jezelf denken: je verheffen, zelfoverschatting. Dát is een – eigen gerechtigheid – die haaks staat op Gods gerechtigheid en daartoe schetst Jezus ons deze situatie die de binnenste laag van de mens raakt: je innigste relatie met God waarvan het gebed een uiting, ja de vertaling is. De tragiek van de farizeeër zit in zijn grondhouding: hij is zelfgenoegzaam. Er is bij deze man geen ruimte meer voor ontvankelijkheid. Hij is vol van zichzelf. Zijn zelfverheffing  zou je kunnen zeggen verdrijft de adem van de heilige Geest. Zijn gebed dringt niet door de wolken heen. Het staat niet met zoveel woorden in de parabel want zowel de een als de ander in de parabel spreekt ‘bij zichzelf’. Nu is dit spreken in deze nog meer een kwestie van aanvoelen. Je hoeft niet altijd woorden te gebruiken maar soms voel je aan door de lichaamstaal wat mensen vinden en over je denken. De tollenaar blijft op afstand: wij zien hem als het ware ineenschrompelen in aanwezigheid van  het morele zwaargewicht van de Wet voor zich en krimpt ineen en durft zijn ogen niet eens op te slaan naar de hemel, naar God. En andersom zien we de farizeeër nog een stuk groeien als hij de nietigheid van de ander opsnuift. Hebben we geen gelijk als we bij ons zelf zeggen: maar goed dat we niet zijn zoals die farizeeër. Met andere woorden: we hebben toch gelijk als we de mensen die zo over anderen denken minachten? Nee, zegt Jezus ons. Het is kwaad en zondig. De slechtheid mag je verachten maar nooit de mens, wie hij ook  moge zijn, niet de  tollenaar maar ook niet de Farizeeër. Want dan zijn we geen haar beter dan zij. Het evangelie reikt  ons de hand en wijst ons de weg om tot een zuivere levenshouding te komen die God behaagt. Immers de parabel begon toch met de zin: “twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden”. Welnu als ons gebed ook maar een zweem vertoont van zelfverheerlijking of grootspraak of van een zekere minachting over anderen dan is het geen gebed meer omdat God niet anders kan dan onze verdiensten erkennen en belonen.. De manier van bidden tekent de mens tot in zijn diepste zijn. Daarom besluit Jezus ook de parabel met de woorden: al wie zich verheft, zal vernederd en wie zich vernedert zal verheven worden. Ons gebed is niet alleen de weg naar God maar ook naar de mens naast ons. En dat laat Jezus niet los: die stap naar de ander toe die mensen niet gezet krijgen: de stap namelijk vanuit zichzelf, van jezelf weg naar de ander toe; de stap van verdraagzaamheid, waardering, begrip, dienstbaarheid. Kortom de stap naar de naastenliefde, de caritas. Waarom zo mogen we ons vragen heeft Jezus zo’n liefde voor de tollenaar? Toch niet om wat hij deed? Zou het niet zijn omdat niemand hem graag zag en juist daarom zo broodnodig zijn liefde nodig had en wel om zich om op te tillen tot omkeer en geloof in de barmhartigheid? Met Jezus naam als christenen is dat ook onze weg voor en naar elkaar in Gods Naam. Het is onze missie om God een stem te geven in onze wereld: dienend als Zijn Zoon.
Amen.

br 

Scroll naar boven