... een willekeurige verzameling van fragmenten uit poëzie en proza van cisterciënser monniken
1
Dit zoete liefdespel tussen troost en treurnis, verlokken en achterna snellen, woord en wederwoord, liefkozing en liefde, vormt de hele verdere inhoud van dit Lied zowel in de woorden als in de handelingen. Maar ditzelfde speelt zich ook voortdurend af in de zielegrond en in het hart van de Bruid, wie zij ook is, als zij voor haar Heer en God haar ziel uitstort en met vreugde luistert naar wat God de Heer spreekt in haar. Het gesprek tussen Bruidegom en Bruid is een getuigenis en tevens een toewijding van een liefdevol hart. De Bruidegom getuigt diep in het hart van de Bruid van haar verdienste, en de dankbare toewijding van de Bruid geeft op haar beurt aan de Bruidegom de gevoelens van trouw die Hem toekomen.
Willem van St. Thierry (Commentaar op het Hooglied, p. 57)
2
‘De Bruid is nu tot zichzelf gekomen na de eerste uitzinnige vreugde van het eerste samenrusten, waarin zij in de geest was uitgegaan naar God. Ze is bezonnen geworden ten aanzien van zichzelf (2 Kor. 5,13), en haar geheugen kauwt nog op de gesmaakte zoetheid. Als zij de heilige gevoelens verteerd heeft, ziet ze uit naar een eenzame plaats en vlucht ze de openbaarheid. Ze houdt ervan neer te zitten in de verborgenheid van de cel en in eenzaamheid van hart, en diep daarin teruggetrokken te zijn, om zich toe te leggen op de zuiverheid van hart. Schouwend in spiegel en raadsel is ze alleen maar bezorgd om haar gezicht volledig te reinigen, om te kunnen zien van aanschijn tot aanschijn (1 Kor. 13,12).
Willem van St. Thierry (Commentaar op het Hooglied, p. 185)
3
De Geest van wijsheid heeft de gewoonte om degene die Hij wil verrijken eerst arm te maken, en wie Hij wil verheffen, eerst nederig te maken. Zo vestigt Hij het hoge gebouw van waarachtige volmaaktheid op het fundament van waarachtige nederigheid.
Willem van St. Thierry (Commentaar op het Hooglied, p. 137)
4
Wanneer vogels zich met hun vleugels in de lucht willen gaan verheffen drukken zij zich eerst met heel hun lichaam dieper tegen de grond aan. Zo hebben ook wij, die onze zinnen op de hemel stelden, ons afgewend van de bewoonde wereld. Smachtend naar de volheid, wierpen wij de rijkdommen weg. Strevend naar de hoogste eer, zijn wij vernederd als het uitvaagsel van de wereld. Wij zijn helemaal niets geworden om echt iets te kunnen zijn. Laten wij ons in geheel ons denken en begeren naar voren richten, en juist zoals de rammen doen, ons eerst een weinig terugtrekken, om des te harder naar voren te kunnen stormen. Zeker, steil is de helling die wij willen beklimmen, smal is het pad waarlangs wij binnen trachten te dringen. Daarom moeten van alles vrij zijn en geen lasten meetorsen.
Isaac van Stella (Preek)
5
Wie is de bruid
en wie de Bruidegom?
Hij is onze God,
en zij – als ik het durf te zeggen –
dat zijn wij…
Laten wij blij zijn,
dit is onze roem:
wij zijn het
Op wie God Zijn blik gevestigd houdt.
Bernardus van Clairvaux (preken over het Hooglied)
6
“Hij is van mij,
en ik van Hem”.
Hij is van mij,
omdat Hij goed en barmhartig is;
ik van Hem,
omdat ik niet ondankbaar ben.
Hij geeft mij de ene gunst na de andere;
ik geef Hem dank op dank.
Hij richt zich
op mijn bevrijding
ik op Zijn eer;
Hij op mijn heil,
ik op Zijn Wil.
Hij op mij, en op geen ander,
omdat ik Zijn ene duifje ben.
Bernardus van Clairvaux (preken over het Hooglied)
7
De bron van het leven is
de Liefde.
En voor mij leeft de ziel niet
die daaruit niet heeft geput.
Maar hoe anders kan ze putten
tenzij ze blijft
bij de Bron
die de liefde is?
Bernardus van Clairvaux (Uit: Voorschrift en dispensatie)
8
Schrijft ge iets,
het kan me niet bekoren
als ik daarin niet
de Naam Jezus lees.
Betoogt of bespreekt ge iets,
het smaakt me niet
als Jezus er niet in klinkt.
JEZUS!
Honing in de mond,
een bekoorlijke melodie
voor het oor,
jubel in het hart!
Bernardus van Clairvaux (preken over het Hooglied)
9
Hij sprak nauwelijks met de overste en alleen maar over het noodzakelijk. Hij liep rond als een dove, die niet hoort, en als een stomme deed hij zijn mond niet open, hij werd als een mens die niet hoort en die niet tegenspreekt (Ps. 38, 14-15). Maar als iemand de gelegenheid aangreep om een gesprek met hem aan te knopen, dan geurde er aanstonds een zo grote beminnelijkheid in zijn woord, dan kwam er op zijn gezicht een zo grote blijheid zonder enige lichtzinnigheid, zodat zijn manier van spreken en de nederigheid in het luisteren lieten uitkomen, hoezeer zijn stilzwijgen leeg was van bitterheid en vervuld van zoetheid.
Aelredus van Rievaulx (Spiegel van de liefde, p. 96)
10
Naarmate uitwendige vervolging of inwendige verwarring ons bedroeven, in die mate brengt de goddelijke troost uit de H. Schrift ons vreugde. “Want alles wat eertijds is opgeschreven, werd opgetekend tot onze lering, opdat wij door de volharding en de vertroosting die wij putten uit de Schrift in hoop zouden leven. (Rom. 15,4) Daarom, broeders, gebeurt er iets ergs, overkomt ons iets droevigs of bitters, dan verdwijnt het spoedig, of het wordt tenminste gemakkelijk verdragen, als wij een treffende bladzijde uit de Schrift lezen.
Aelredus van Rievaulx (preek)
11
De echte, diep genegen vriendschap leeft van veel kostbaarder geschenken, dan van bezittingen. Allereerst leven vrienden voor elkaar, een heilige bezorgdheid wandelt tussen hen in, het gebed omzweeft hun beider hart. Zij zijn verheugd over elkaar in het goede, beschaamd en vernederd bij een fout. De schuld van een vriend draag je mee op je schouders, zijn opgaan naar het goede is jouw vooruitgang.
Aelredus van Rievaulx (Over de ‘geestelijke vriendschap’)
12
Bestaat er iets nuttigers dan het gebed? Bid dus voor de mensen. Is er iets dat menselijker is dan medelijden? Betoon het zonder uitstel. Breng zó heel de wereld in het binnenste van uw liefde, en beschouw daar de goeden en de kwaden. Verheug u over de eersten en ween over de laatsten. Daar zult u ook uw ogen richten op degenen die lijden, op de verdrukten, en met hen meelijden.
Aelredus van Rievaulx (overweging)
13
“Ik dien U niet”, zegt de mens tot zijn Schepper! “Dan dien Ik u”, zegt de Schepper tot de mens. “Gaat aanliggen. Ik zal u bedienen, Ik zal u de voeten wassen. Rust u uit, Ik zal uw moeheid op Mij nemen en uw zwakheden dragen. Gebruik Mij naar uw believen voor uw behoeften. Niet alleen als uw slaaf, maar zelfs als uw lastdier en eigendom”.
Guerricus van Igny (preek op Palmzondag)
14
“Als u honger of dorst hebt, en wellicht niets beters bij de hand hebt en er u geen ander even vet kalf voor handen is, zie, Ik ben bereid geofferd te worden, opdat u Mijn Vlees zou eten en Mijn Bloed zou drinken. En wil niet bevreesd zijn dat u door de dood van uw slaaf schade zult lijden, omdat u dan beroofd zult zijn van zijn dienstbaarheid. Zelfs gegeten en gedronken zal Ik ongerept en levend bij u blijven en u dienen als vroeger. Als u in krijgsgevangenschap bent weggevoerd of als slaaf verkocht bent, zie, neem Mij, en koop u met Mijn prijs, ja, met Mijzelf als losprijs, weer terug.
Guerricus van Igny (preek op Palmzondag)
15
De moordenaar, die door het belijden van zijn schuld en van Uw onschuld, van zijn doodstraf (die hij als moordenaar verdiende) een martelaarskruis maakte en in plaats van de straf voor zijn ongerechtigheid, het loon van de hemel ontving, deed heel goed en zeer verstandig toen hij in de schaduw van het kruis beschutting zocht tegen de hitte van de dag en in de benauwing van zijn kwellingen; zijn voorbeeld is voor ons een aansporing. Dat de Heer tot mij nu ook een woord spreke, zoals dat verblijdende woord tot de moordenaar, waarmee Hij niet alleen zijn schuld vergaf, maar hem tevens tot martelaar kroonde.
Johannes van Ford (preek over het Hooglied)
16
Als je vraagt ’Wat doet een monnik om zijn bestaan in de moderne wereld te rechtvaardigen?’ dan lijkt het erop alsof de monnik alleen maar kan gedefinieerd worden naar wat hij uiterlijk gezien tot stand brengt, en niet naar wat hij is of naar de aard en de kwaliteit van zijn leven. Van hem wordt verlangd dat hij zich verantwoordt in de wereld van hoeveelheid (zelfs statistisch), terwijl zijn levenstaak gericht is op echte levenskwaliteit.
Thomas Merton (Uit: Monnik zijn vandaag)
17
Door armoede en eenvoud komt men tot een juiste waardebeoordeling van de wereld. Door een innerlijke ‘naaktheid’ van beelden en uitgewerkte ideeën, door vrijheid van ingewikkelde speculatieve systemen verkrijgt men een direct inzicht op de werkelijkheid in ‘zuiverheid van hart’.
Thomas Merton (Uit: Monnik zijn vandaag)
18
De monnik moet een teken van vrijheid zijn, een teken van waarheid, een getuige van de innerlijke vrijheid van de kinderen Gods waarmee Christus ons kwam overladen. Het ‘woestijnleven’ moet een teken van hoop zijn voor de mens die verdrukt wordt en vervreemd is door de zinloosheid en het onrecht. De monnik is daar om aan te tonen dat men echt gelukkig kan zijn zonder afhankelijk te zijn van enig wereldlijk succes, zonder de vervulling van onze ambities. Door de eenvoud, de armoede, de onthechting en de eenzaamheid van zijn ‘woestijnleven’ getuigt hij van het feit dat het geluk van een Christen niet afhangt van de beloftes van deze wereld. Hij is daar om de mensen te helpen de vrijheid van de armen van geest te beleven. Hij doet dit niet door te preken, maar gewoon door in zijn dagelijks leven gestalte te geven aan de diepe betekenis van datgene wat hij gelooft: het evangelie van Christus, dat hem leert in direct contact te leven met Gods goedheid en te delen in die goedheid samen met zijn broeder in een leven van eenvoudig eerlijk werk, studie en gebed.
Thomas Merton (Monnik zijn vandaag)
19
De hoogste waardigheid van de mens, zijn belangrijkste en bijzonderste kracht, het diepste geheim van zijn mens-zijn, is zijn vermogen om te beminnen. Dit vermogen in het diepste van zijn ziel is het bewijs dat hij in zich het beeld en de gelijkenis van God draagt. In tegenstelling met de andere schepselen die ons omringen, hebben wij toegang tot het diepste van ons bestaan. Wij kunnen binnentreden in onszelf als in een tempel vol licht en vrijheid. Wij kunnen de ogen van ons hart openen en voor het aanschijn van God onze Vader verwijlen. Wij kunnen Hem toespreken en Zijn antwoord beluisteren. Hij zegt ons niet alleen dat wij geschapen zijn om het universum te beheren, maar dat we geroepen zijn tot iets veel hogers. Wij zijn Zijn kinderen, geroepen om aan Hem gelijk te worden en om in zekere zin zelf “goden” te worden.
Deze roeping tot kinderen van God betekent dat wij moeten leren beminnen zoals God dit doet. Want God is liefde en door te beminnen zoals Hij bemint, worden wij volmaakt zoals onze hemelse Vader volmaakt is. En geroepen om te beheren en om de wereld die God ons toevertrouwde te verbeteren, zijn we ook bestemd om de mensen en de dingen te beminnen die wij daar vinden.
Thomas Merton (De liefde)
20
Broeder, de contemplatief is niet iemand die vurige visioenen heeft van cherubijnen die God op hun denkbeeldige wagen meevoeren, hij is gewoon iemand die zich met de geest heeft gewaagd in de woestijn die ligt achter de taal en achter de ideeën, waar men God ontmoet in de naaktheid van de pure overgave, dat wil zeggen in het uit handen geven van onze eigen armzaligheid en onvolkomenheid, zodat onze geest niet langer ligt vastgeklonken aan zichzelf met een krampachtigheid alsof het denken zelf ons deed bestaan.
Thomas Merton (De boodschap van een contemplatief)
21
De boodschap van hoop die de contemplatief u aanzegt, houdt dan ook niet in dat u uw weg moet gaan zoeken in de jungle van de taal en de problemen waardoor God tegenwoordig is omgeven; maar wel, of u het begrijpt of niet, dat God u bemint, dat Hij in u tegenwoordig is, dat Hij leeft in u. Ja, Hij woont in u, roept u, redt u en geeft u licht en inzicht, dingen die onvergelijkbaar zijn met alles wat u ooit heeft kunnen lezen in boeken of horen in preken. Het enige wat de contemplatief u te zeggen heeft is nogmaals u te verzekeren dat, als u in uw eigen stilte durft door te dringen en onbevreesd in de eenzaamheid van uw eigen hart durft voort te gaan en daarbij het waagt om deze eenzaamheid te delen met de andere enkeling die God zoekt door u en met u, dat u dan zeker het licht krijgt en het vermogen om te begrijpen wat ligt aan gene zijde van woorden en theoriën, omdat het te dicht bij is om uit te kunnen leggen: het is namelijk het intieme één-zijn in het diepste van uw eigen hart, van Gods Geest met uw eigen verborgen binnenste zelf, zodat u en Hij samen in waarheid slechts één Geest zijn. Ik heb u lief in Christus.
Thomas Merton (De boodschap van een contemplatief)
22
Want ons hart bevindt zich daar reeds in staat van gebed. Het gebed hebben we, samen met de genade, in ons doopsel ontvangen. Staat van genade, zoals we dit noemen, betekent immers op het niveau van ons hart staat van gebed. Daar, in de diepste diepten van onszelf hebben wij sindsdien voortdurend contact met God. De heilige Geest van God heeft er beslag op ons gelegd, heeft ons helemaal in bezit genomen; Hij is de adem geworden van onze adem, en de Geest van onze geest. Hij neemt ons hart op sleeptouw naar die gekeerdheid tot God. Hij is de Geest die, volgens Paulus, zonder ophouden tot onze eigen geest spreekt, en getuigenis aflegt van het feit dat wij kinderen zijn van God. Voortdurend immers roept de Geest in ons en bidt Hij Abba-Vader, in gesmeek en gezucht dat niet onder woorden te brengen is, maar geen ogenblik aflaat in ons hart. (Rom. 8,15; Gal. 4,6)
André Louf (Heer, leer ons bidden)
23
Deze staat van gebed in ons dragen wij altijd met ons mee, als een verborgen schat, waarvan we ons echter niet bewust zijn, of slechts ternauwernood. Ons hart draait ergens op volle toeren, maar wij voelen het niet. Wij zijn doof voor ons biddende hart, wij smaken de liefde niet, wij zien het licht niet waarin wij leven.
André Louf (Heer, leer ons bidden)
24
Want ons hart, ons echte hart, slaapt, en het moet wakker gemaakt worden, langzaamaan – een heel mensenleven lang. Bidden is daarom eigenlijk niet moeilijk. Het is ons al lang gegeven. Maar zeer zelden is men zich van zijn eigen gebed bewust. Elke gebedstechniek is daarop afgestemd. Wij moeten bewust worden van wat we reeds ontvangen hebben, leren aanvoelen, onderscheiden, in de volle en rustige zekerheid van de Geest, dit gebed dat ergens diep in ons wortelt en werkt. Het moet aan de oppervlakte komen van ons bewustzijn. Het zal geleidelijk al onze vermogens doordrenken en inpalmen, geest, ziel en lichaam. Onze psyche en ook ons lichaam moeten gaan meetrillen op het ritme van dit gebed, zullen van binnenuit tot gebed aangeroerd worden, in gebed gezet worden, zoals een droog houtblok aan het branden gezet wordt. Een oudvader drukte dit kernachtig uit: “De ascese van de monnik: hout in lichterlaaie zetten”
André Louf (Heer, leer ons bidden)
25
De laatste tien jaar ben ik bezig geweest met het thema van de vergoddelijking. Alhoewel de term ‘vergoddelijking’ duidelijk afwezig is in het hedendaags religieus spreken, heeft het een lange geschiedenis in de christelijke spiritualiteit. (…) Volgens de leer van vele kerkvaders, vooral die van het oosten, bestaat het christelijk leven niet zozeer uit ‘goed zijn’ maar veeleer uit ‘God worden’. Het werk van de Heilige Geest in ons gaat verder dan de hervorming van onze moraliteit. Het gaat er om dat we zó gevormd worden dat we deelgenoten worden van de goddelijke natuur, en hierdoor in staat zijn om de onmogelijke eisen te vervullen die het Nieuwe Testament ons oplegt. We gaan ons gedragen zoals Jezus dat leerde, niet door een of andere reusachtige wilsinspanning van onze kant, maar omdat we andere wezens zijn geworden. We zijn herboren in een andere bestaanssfeer. We zijn de voortbrengselen van Gods nieuwe scheppingsdaad. Vergoddelijking is Gods werk, en niet het resultaat van menselijk streven.
Michael Casey (Uit: Voluit goddelijk, voluit menselijk)
26