2 e Zondag van de Veertigdagentijd, 16 maart 2025
Gen. 15, 5-18; Lc. 9, 28-36
Broeders en zusters,
De leerlingen lagen te slápen. Jesus had Petrus, Jacobus en Johannes meegenomen, de berg op.
En terwijl Hij daar aan het bidden was en zijn gelaat en kleren in ongekende schittering Gods
heerlijkheid uitstraalden, vielen ze in slááp! Wat is dat toch met die slapende leerlingen? Straks,
als Jesus, na zijn laatste avondmaal, vlak voor zijn gevangneming, weer diezelfde drie leerlingen
zal meenemen, naar Gethsemani, naar de Hof van Olijven, om daar te bidden, te bidden in
doodsnood omwille van de zondenlast der wereld en het oordeel van de heilige God, en daarbij
bloed zal zweten, ook dan zullen die leerlingen weer in slaap vallen. In slaap zoals vandaag, op
de Berg van de Verheerlijking, de berg Thabor. Wat is dat toch met die slapende leerlingen?
In ieder geval verkeren ze in goed gezelschap. De eerste lezing, uit het boek Genesis, verhaalt het
verbond dat God met Abraham sluit. Weliswaar bereidt Abraham alles voor: alles voor het
verbondsoffer legt hij zorgvuldig klaar. Maar dan, zo hoorden we, valt Abraham in een diepe
slaap. En terwijl hij slaapt, voltrekt God het verbond. Terwijl hij slaapt! – wat is dat toch?
Je kunt dat opmerkelijke gegeven op diverse manieren pogen te duiden. Laten we vandaag het
eens zó proberen: de grootste werkelijkheden van het geloof (en daarmee dus ook de
allergrootste dingen van ons bestaan) zijn té groot voor ons. Te groot voor ons verstand, te groot
voor onze ervaringscapaciteit, te groot voor onze (uiterlijke en innerlijke) zintuigen. We zijn er
zeer zeker uiterst intens in betrokken, maar dan als het ware ondanks onszelf. We kunnen er
niet zomaar in meekomen: te groot, te machtig, te krachtig, te diep, te hoog. We kunnen dan,
zoals zovelen tegenwoordig, menen: ‘het geloof gaat over niets, gaat nergens over’, en het als
onwerkelijk afschudden, als zou de maat van ons alledaagse bewustzijn maatstafgevend zijn. Óf
we vallen stil, we laten ons te kleine bewustzijn voor wat het is, we geven ons over, en we làten,
diep in ons, voorbij het bewuste – we làten aan ons gebeuren, kortom: zoals wanneer we in slaap
vallen, letterlijk en figuurlijk. En achteraf worden we wakker, en gaan we wat aan ons gebeurd
is en blijft gebeuren, beetje bij beetje doorleven en doordenken, en laten doorwerken in ons
gedrag.
Wij zijn allemaal gedoopt. We hebben allemaal het vormsel ontvangen. De werkelijkheid
daarvan is te groot voor ons, te machtig, te krachtig, te diep, te hoog. Ga maar na: God hééft
dus al een verbond met ons gesloten. We zijn al binnengehaald in dat verbond. We zijn al
lichaam van de levende Jesus Christus geworden: door de Heilige Geest leeft Hij al in ons, werkt
Hij al in ons, bidt Hij al in ons. Zijn bidden zoals bij de verheerlijking op de berg Thabor zet Hij
in ons voort, én zijn bidden in doodsnood in Gethsemani, in de Hof van Olijven, zet Hij in ons
voort. Allemaal te groot en te machtig voor ons. Niettemin: dat alles is al begonnen in ons, is al
gaande in ons, als het ware terwijl wij sliepen en slapen. En onze tijd van leven, en allereerst
deze Veertigdagentijd, is ons gegeven om wakker te worden: om wat voorbij onze bewuste lagen
al aan ons en in ons gebeurd is en aan het gebeuren is, beetje bij beetje te doorleven en te
doordenken, en te laten doorwerken in ons gedrag. Christelijk leven is een inhaalslag: een
inhaalslag in uitpakken. Alle grote en diepe werkelijkheden waar het geloof over spreekt, zijn al
geplant in ons, zijn ons al gegeven, en wij worden wakker en pakken dat langzaamaan
gedurende ons leven uit.
Zo is het ook met de eucharistie. Wat wij hier vieren en ontvangen, is bij uitstek te groot voor
ons, te machtig, te krachtig, te diep, te hoog. De weg van de eucharistie gaat dan ook niet
allereerst via ons bewustzijn, maar via onze ingewanden. Maar we mogen en moeten vervolgens
wél wakker worden! En dat wat in de eucharistie, voorbij onze bewuste lagen, al diep in ons
gebeurt, achteraf beetje bij beetje gaan doorleven en doordenken, en laten doorwerken in ons
gedrag. Christelijk leven is steeds een inhaalslag.
Amen.
br. M.
1e zondag van de 40dt 9 Maart 2025
De Geest bracht Jezus naar de woestijn: de woestijn als plek waar niemand anders dan jij alleen bent en plek waar je geconfronteerd wordt met je diepste innerlijk. De plaats waar je God kunt ontmoeten. Jezus wordt naar de woestijn gevoerd door de Geest van wie Hij helemaal vervuld is. De drie bekoringen die Jezus doorstaat mogen ons helpen te zien waar ieder van ons staat. Waar liggen onze bekoringen en hoe onderscheiden wij de sluwheid van de duivel zoals hij dat bij Jezus doet door Hem telkens aan te spreken als de Zoon van God: met andere woorden: als je echt de Zoon van God dan kun je toch alles. Jezus van God losmaken is zijn opzet. Ons losmaken van God dat is zijn intentie.
De eerste beproeving daagt Jezus uit van stenen brood te maken. Maar Hij laat die uitdaging voor wat ze is. Zouden wij van stenen brood kunnen maken. Met veredelde techniek kan veel maar we horen Jezus zeggen: “De mens leeft niet van brood alleen”. Er is meer dan techniek waarmee we alles willen op te lossen. Er bestaat ook betrokkenheid en mededogen ipv kille strategie en berekening waarvoor alles moet wijken. Het kan zomaar een bekoring zijn van onze tijd. Jezus gaat niet door de knieën en laat zich niet zich niet door de pluimstrijkerij verleiden.
De tweede beproeving gaat over macht. Alle macht over alle koninkrijken die mij zijn geschonken geef ik u. De eerste valkuil is dat ze hem geschonken zijn. Ze waren dus niet de zijne. Er is er maar Eén aan wie alles toebehoort en dat is de Schepper van hemel en aarde. Er is er maar één die aanbeden mag worden en dat is God. De verleiding van macht hebben en uitoefenen komen we elke dag tegen: in de grote wereld en in ons eigen leven. Er is politieke en financiële macht. Maar waar macht verheerlijkt wordt, waar het eigen gewin voorop staat daar is altijd groot verdriet en ongeluk uit voort gekomen. Je mag je talenten gebruiken maar je bent als mens niet meer of minder, als dat geen succes wordt, iedere mens is in Gods ogen de moeite waard. Aanbid alleen God en niemand anders.
De derde beproeving begint opnieuw met Jezus aan te spreken op zijn Zoonschap: als Gij de Zoon van God zijt werp u dan naar beneden en de engelen zullen op Gods bevel U komen redden. Jezus maakt duidelijk dat Hij God niet gaat uitdagen en vragen om dan maar het bewijs voor Zijn Zoonschap te leveren. Hij weet zich de dienstknecht op weg naar Jeruzalem om daar aan het kruis te sterven om zich als Zoon van God, zich als Dienstknecht klein te laten maken, gehoorzaam tot de dood. Daar zal Hij Gods bescherming op de meest volmaakte wijze ervaren: want God zal Hem opwekken uit de dood en Hem verheffen. Deze beschermende verlossing door Zijn Vader lokt hij niet uit maar Hij vertrouwt erop. God heeft het eerste en het laatste woord. Een volledige overgave aan Gods Wil, een onwankelbaar geloof wordt ons hier aangereikt, voorgeleefd. Dit geloof mag ons laten nadenken over onze eigen manier van geloven. Dé beproeving voor ons bestaat wel hierin dat wanneer het in ons leven niet meer gaat zoals we gewend zijn en bidden om hulp die maar uitblijft welk soort geloven dan naar boven komt. Misschien hebben we te veel in ruilhandel, koopmansgeloof geleefd. Ik iets voor U en U iets voor mij bijvoorbeeld of beroep op Bijbelcitaten om je zin door te drijven. Te vaak nog gebruiken we de naam van God en Zijn woorden om ons vrij te pleiten waar Zijn naam niet genoemd bij kan worden. Het is niet zo dat Jezus vooruitgang, of macht of geld of talenten afwijst. Hij ziet het als een opdracht om er gewetensvol mee om te gaan en we ons de vraag mogen stellen bij alles wat we ondernemen: waarom doe ik het zó en niet anders of hoe zou Jezus daar tegenaan kijken? Bij die vraag kan dan de onderscheiding van de Geest plaatvinden. De veertigdagentijd nodigt ons uit deze tijd hiervoor te benutten. Het is deze tijd om ons leven te verhelderen, te ontdekken wat ons echt voedt en gelukkig maakt.
Br. R.
8e ZONDAG DOOR HET JAAR: C: Lc. 6,39-45: 2-3-2025
Broeders en zusters.
Ziende zijn. Ons zien, onze blik op wat zich zoal voordoet in ons leven wordt bevraagd in het evangelie. Wat betekent het te kunnen zien in de Bijbel? Hoe kijkt de H. Schrift aan tegen het ‘zien’ van ons mensen? Het is ons, net als het licht, meegegeven met de schepping van de mens. We hebben ons vermogen om te zien van Godswege, zo lezen we in het eerste boek van de Bijbel.
Maar daar, vooraan in de Bijbel, lezen we ook hoe het al heel snel grandioos fout ging met de mens en met zijn ogen. Toen zij op aanraden van de slang van die appel aten die God hun had ontzegd trad de duisternis al meteen binnen in het leven van de mensen: “Nu gingen hun de ogen open en zij ontdekten dat zij naakt waren. Daarom hechten ze vijgenbladeren aaneen en maakten daar lendenschorten van”. (Gen. 3,7) Met het in de wind slaan van Gods wil, met het zelf zijn eigen God willen zijn, komt er een einde aan het eerste zien dat nog van God was meegegeven. “Nu gingen hun de ogen open” zei de tekst, maar hoe bijziend werd de mens…
Ons zien is niet meer wat het oorspronkelijk had moeten zijn: dat is hoe de Bijbel tegen ons zien aankijkt. Ons zien is gemankeerd, de ogen zijn weliswaar geopend, maar dat wil nog niet zeggen dat we alles kunnen onderscheiden en herkennen. Alles in het juiste licht kunnen zien. Omdat de mens in het paradijs “gelijk wilde worden aan God” (Gen. 3,5) greep hij te hoog en verdwaalde in zijn leven. Hij was sindsdien niet meer thuis bij God, bij zijn naaste en bij zichzelf.
Jezus haakt daar bij aan als Hij vraagt: “Waarom kijkt ge naar de splinter in het oog van uw broeder en slaat ge geen acht op de balk in uw eigen oog?” (Lc. 6,41) Hij weet als niemand anders hoe mensen zichzelf graag voor ziende houden, maar Hij heeft daar geen goed woord voor over. Wel integendeel: Hij noemt het “huichelarij” (6,42). Jezus behoudt het recht om over anderen te oordelen, het onderscheiden van een splinter en een balk, voor aan Zijn Vader die wél ziet. Omdat Gods zien één en al liefde is. In dat zien van Zijn Vader zouden wij ons moeten invoegen: dat is Jezus’ wens. Dat zien met de ogen van de liefde moeten wij leren inderdaad; leren zien zoals God ons ziet: is dat niet ons diepste, ons echte zien?
Want HOE beziet God ons? God beziet ons in waarheid, als degenen die wij werkelijk zijn, als arme blinden, die andere arme blinden begeleiden. Die struikelen onderweg en al te vaak in menige valkuil vallen. Want als het er op aan komt kunnen wij geen van allen de weg naar huis terug vinden. Het moet ons allemaal geleerd worden door Hem die als een Licht in de wereld is gekomen, om ons op ons levenspad bij te lichten. Jezus is het licht van de blinden. Hij wil ons bij de hand nemen en ons meevoeren, naar daar waar Hij wel weet dat wij thuis horen. In het volle Licht, in de Goddelijke liefde. Zoals de Vader eerst het natuurlijk licht schiep, zo laat Hij, noodgedwongen, later een nieuw Licht opgaan: Jezus. Die zal eindigen, niet toevallig, ook in een lendenschort, op het kruishout. Die Zoon van Hem leeft voor ons, lijdt en sterft voor ons, en ziet voor ons. Zoals de Vader vóórziet voor ons, zo ziet de Zoon voor ons.
Ons zien is gemankeerd en als we eerlijk zijn moeten we toegeven dat we in het duister tasten. Het laatste boek in de Bijbel, de Apokalyps, noemt ons dan ook “een blinde en naakte bedelaar”. (Apok. 3,17) Als wij bij Jezus in de leer willen gaan kunnen wij weer gaan zien gaandeweg. Kunnen wij zien hoe er “een deur in de hemel open staat” (Apok. 4,1) en zullen wij leren kijken met Gods ogen, die vol medelijden en barmhartigheid zijn. Wij zullen, stap voor stap, in staat zijn de “balk uit ons eigen oog te halen”. (6,42) Het komt er maar op aan te onderkennen dat wij, bij al ons falen en mankeren, bij al ons in gebreke blijven, Iemand hebben die voor ons ziet en voor ons liefheeft. Die voor ons alle duisternis bevecht en overwint. Zijn liefde voor ons zal ons leren en motiveren met Gods ogen te gaan zien. Echt te zien. Amen.
Br. J.
7 e zondag door het jaar : C : Lc. 6,27-38 : 23-02-2025
Broeders en zusters,
Waar blijven we, als we Jesus’ leefregels uit het evangelie van vandaag zouden naleven?
Doe goed! – niet enkel aan die u goed doen, maar ook aan die u haten.
Als iemand u op de ene wang slaat, keer hem ook de andere toe.
Gééf! – geef aan wie ook maar u iets vraagt.
Als iemand iets wegneemt wat u toebehoort, eis het niet terug.
Waar zou Oekraïne gebleven zijn, als het als land zo had gehandeld? Waar blijven wij, als we zo
zouden leven? De sterke, de rijke, de brutale, de agressieve, de kwade neemt dan alles, en wij
blijven nergens. De regering van Trump, met de rijkste man op aarde, Elon Musk, als zijn
secondant, zou op wereldschaal ons daar wel eens een schrille illustratie van kunnen gaan geven.
Maar evengoed op kleine schaal: in een gezin, in een kloostergemeenschap, zou de sterke, de
brutale, de assertieve alles nemen en de anderen blijven nergens. Dat is toch geen leven! Toch
behoren deze uitspraken tot het hart van Jesus’ verkondiging. En al eeuwenlang voelen mensen
er zich door aangetrokken en gefascineerd, óf afgestoten en geërgerd.
Waar blijft in Jesus’ verkondiging de juiste, rechte maat? Waar blijft de correctie en
indamming van de brutalen en agressieven en de kwaden? Waar blijft het recht en de
rechtvaardigheid en de bescherming door de rechtsorde? Waar blijft het gepaste, billijke
eigenbelang? Ja, waar blijf je, als je zonder mitsen en maren zou leven naar Jesus’
verkondiging? Op onze aarde zoals die in feite reilt en zeilt, zou je gebruikt en vertrapt en
vernietst worden: er zou geen plaats meer voor jou zijn.
Maar wél plaats in het hart van God! Want Jesus’ leefregels komen uit een levensader die niet
van deze wereld is, maar die van boven komt. Je moet gewoon eens durven leven vanuit die
levensader: zo maar eens weldoen aan je tegenstanders, eens iemand die jou een slag van welke
aard ook toedient ook je andere wang toekeren, eens geven aan wie ook maar iets van je vraagt,
eens wat je ontnomen is niet terugeisen. Je moet die levensader die van boven komt eens laten
vloeien en dan gewaarworden hoe dat is: de vrijheid smaken die dat geeft. Je móet niet zo
handelen; het is geen gebód. Gebod is het bijvoorbeeld om áls je vergeldt en terugslaat dat te
doen volgens een redelijke, rechtvaardige maat. Maar je mág wel zo handelen: als een
uitnodiging uit het hart van God, een oproep uit het hart van God aan onze vrijheid: om door te
stoten tot onze hóógste vrijheid diep in ons, zoals die onmiddellijk ontspringt aan God zelf. Je
meet je gedrag dan niet af aan wat een ander gedaan heeft en redelijkerwijze verdient. Evenmin
laat je je beperken door de maat der rechtvaardigheid. De levensader van je hoogste en diepste
vrijheid, die onmiddellijk aansluit bij Gods vrijheid, vloeit door in je keuze om alleen maar goed
te doen, zonder maat of inperking, ongeacht of dat nu met recht, terecht, is of niet: gewoon
omdat je daarvoor kiest, en niets of niemand kan jou daarin tegenhouden of matigen. Jesus
noemt dat: kind van de Allerhoogste worden. Wat anderen ook doen – door niets laat je je
weerhouden ten volle te zijn wie je ten diepste bent: kind van God: ademend en levend in en uit
die wonderlijke vrijheid van Gods loutere goedheid en liefde, die zich door niets en niemand laat
matigen of inperken.
Etty Hillesum, een jonge Joodse vrouw uit Amsterdam, bekend geworden van haar dagboeken,
schreef vanuit haar tijdelijk verblijf in Westerbork, in afwachting van verder transport naar
Auschwitz, brieven vol geestkracht. Tot heel dichtbij nadert ze daarin dezelfde sfeer als waarin
Jesus leeft. Ze schrijft: ‘Er is geen enkel causaal verband tussen het gedrag van mensen en de
liefde die je voor ze voelt. De liefde voor de medemens is als een elementair gebed waaruit men
leeft.’ – Bijna een samenvatting van het evangelie van vandaag! En ze geeft ook helder de ‘lucht’
aan waarin dat kan gedijen: de atmosfeer van het gebed: het gebed waarin je voeling zoekt en
houdt met de bron zelf: Gods mateloos-vrije goedheid en liefde die zich niet laat matigen. We
mogen die vrijheid al biddend laten binnenvloeien en in bruikleen krijgen.
Amen.
br. M.
6e zondag door het jaar C : Jer. 17, 5-8 Lc. 6, 17.20-26 16-02-2025
Broeders en zusters,
Twee woorden worden ons vandaag ingeprent: vier maal zalig gij en vier maal wee u. Zalig en
wee. Geen woorden die we zelf zo vaak gebruiken. Woorden die enige inspanning vergen om ze
goed te begrijpen, zodat onze hersenen soepel worden. En dat móeten ze wel worden, omdat
Jesus ons meeneemt in een andere – hááks andere! – manier van denken en beleven dan we
gewend zijn.
Wee u is in de bijbel het begin van rouwbeklag, van dodenbeklag. Wee u betekent dat het heel
slecht met je afloopt: dat je in de dood wegglijdt; dat je misschien nog wel leeft in de zin van
adem haalt, maar eigenlijk al zo goed als dood bent of op de dood afgaat. En wie krijgen dat wee
u van de Heer te horen? Zij die nu (hier op aarde) rijk zijn, en zij die nu met al het goede van
het leven verzadigd zijn, en zij die nu lachen, en zij die nu met lof overladen worden. Mensen
dus die in onze ogen hier op aarde het geluk aan hun zijde hebben; met wie we wel zouden willen
ruilen. Die krijgen het wee u te horen… En het zalig gij krijgen zij te horen, die arm zijn, die
honger hebben, die wenen, die omwille van hun geloof vervolgd en uitgestoten worden.
Uitgerekend zij dus die het leven niet toelacht, met wie we niet zouden willen ruilen: díe worden
zalig geprezen.
In de taal van de bijbel en van Jesus is zalig niet zomaar hetzelfde als gelukkig, en gelukkig niet
zomaar hetzelfde als zalig. De profeet Jeremia gebruikte voor zalig, hoorden we in de eerste
lezing, het woord gezegend: delend in de zegen van Gods genadevolle werkzaamheid. Zalig is wie
dicht bij God is, zodat Gods heilzame werkzaamheid in hem of haar kan overvloeien. En dat
hoeft helemaal niet samenop te gaan met aards succes of geluk, met geld of macht, met geslaagd
zijn in het leven. Meer nog: aards succes en geluk, geld en macht, geslaagd zijn in het leven (of
ook: geslaagd zijn in het kloosterleven!) heeft doorgaans (niet altijd, wél doorgaans) een kanker
in zich: de kanker van voldaan zijn met jezelf, van genoegen hebben met jezelf, van
zelfgenoegzaamheid; heeft doorgaans (niet altijd, wél doorgaans) de kanker in zich van nog
maar één openheid te hebben: de openheid voor steeds meer van hetzelfde als men al heeft. En
zo kan men in feite gemakkelijk ongemerkt langs God heen leven. Zalig daarentegen zijn die
mensen die door het leven gespaard worden voor die kanker, doordat het leven hen niet verwent
en hun leven hun geen aanleiding geeft tot voldaanheid en zelfgenoegzaamheid, doordat hun
leven hen confronteert met afhankelijkheid en tekort, en hen zo eigen maakt aan een
fundamentele openheid: zodat Gods nabijheid hen kan raken en Gods zegen in hen kan
overvloeien en hun leven vervullen.
Jesus prijst niet de armoede zalig, maar de armen. Hij prijst niet de honger zalig, maar de
hongerenden. Niet het verdriet, maar de wenenden. Niet het uitstoten, maar de uitgestotenen. En
wel omdat hun leven hen confronteert met afhankelijkheid en tekort en ze bijna vanzelf de
zalige weg kunnen inslaan van vertrouwen op de Heer (zoals Jeremia dat noemde), de zalige weg
van eigen worden aan, en open worden voor hun fundamentele tekort: zodat Gods nabijheid hen
kan raken en Gods zegen kan overvloeien en hun leven vervullen: nu al op aarde én daarna.
Wil je Jesus begrijpen, wil je Hem volgen, dan moet je denken en je aanvoelen en je leven steeds
weer omgekeerd worden, steeds weer haaks worden gezet op wat in de wereld (en in jezelf!)
spontaan gangbaar is. Steeds weer moet je je voorstelling en verwachting van geluk laten
ómkeren. Het leven en de loop der dingen zaten je voorheen zo vaak dwars. Maar eigenlijk was
jij dwars. Als je je die omkering langzaamaan eigen maakt, en zálig worden je ‘geluk’ wordt, je
oogmerk, je doel, dan zal blijken dat het leven en de loop der dingen juist een medewerker is op
je weg. Een weliswaar hardhandige en robuuste, maar geweldige medewerker…
Amen.
br. M.
5e zondag door het jaar C. 9 februari 2025
Zojuist een mooi hemels visioen in de tempel waarin de profeet Jesaja wordt geroepen en gezonden. God verschijnt in alle pracht en heerlijkheid. Hij is omgeven door gevleugelde figuren die zweefden boven de Ark welke zich in de tempel bevond. Er klinkt gezang: heilig, heilig, heilig. We herhalen dit gezang nog steeds ter ere Gods in elke Eucharistie tot de dag van vandaag. Van dat indrukwekkende tafereel schrikt Jesaja. “Wee mij, klinkt het uit zijn mond” ik ben verloren, ik ben een mens met onreine lippen”. Zijn lippen worden aangeraakt met gloeiende kool: uw zonde is verdwenen, uw schuld bedekt. En als God dan vraagt: wie al ik zenden? Dan durft Jesaja volmondig te zeggen: “Zend mij! Hier ben ik”. Er is n Verbond gesloten tussen God en Jesaja.
In het evangelie gaat het er eenvoudiger aan toe. Aan de oever van het meer met gewone mensen, vissers. En net als Jesaja schrikt ook Petrus na het wonder van de overvloedige visvangst. En ook hij roept uit: “Ik ben een zondig mens”. Hij valt op z’n knieën niet in staat te begrijpen wat er allemaal gebeurd. En dan zegt Jezus: “Wees niet bang”. En ook hij het krijgt zijn opdracht, hij wordt gezonden om mensen te vangen in de zin van: van nu af is hij iemand die mensen naar het ware leven moet brengen: mensen de weg naar God begaanbaar maken zodat ze in verbondenheid met hun Schepper leven die de zin van ons leven is. Petrus en de leerlingen zijn er om zoals Jezus ‘mensen ten leven te wekken’. Dat houdt in: mensen die uitgesloten waren, met de nek werden en worden aangekeken maar ook ons als volgelingen de ogen te openen om te zien, om te ontdekken: waar sta ik in het leven.
We weten hoe het leven van de apostelen behalve Johannes de evangelist de marteldood gestorven zijn en velen na hen. Op een vraag aan een bisschop uit China of de Kerk er toekomst had antwoordde hij: “Als we vervolgd blijven worden zoals nu ja, dan is er toekomst en anders niet. Het bloed van de martelaren zoals we belijden is vruchtbaar want in crises en bij tegenwerking groeit geloof vanuit de trouw aan hun roeping en het vertrouwen op God. Voor ons mag deze uitspraak wel bemoedigend zijn: als je geloof wáár is, oprecht dan kan het wel tegen ‘n stootje.
Ten diepste gaat het vandaag ook over ons die als leerlingen van Christus die geroepen zijn om onze Godsverbondenheid te leven. Is Hij – God- onze eerste gesprekspartner? In onze samenleving waar gefocust wordt op het gegeven dat we méér uit ons leven moeten halen en de druk wordt opgevoerd is dat voor velen te veel. Mensen gaan er onder gebukt. We zijn bezig de menselijke maat te verliezen zowel wanneer het gaat om eerbied voor het leven op alle terreinen alsook om bij het gebruik van de rijkdommen van onze schepping. En dat maakt veel mensen bang. En natuurlijk zijn wij net als Jesaja en Petrus soms bang en worden we onrustig van alles wat er gebeurd. De verhalen uit de heilige Schrift die we wekelijks horen geven ons een boodschap mee en vandaag mogen we horen dat tegenover de angst die we kennen er óók vertrouwen is dat je kunt blijven geloven. Wees niet bang: als jouw geloof wáár is kan het echt wel tegen een stootje. En dat vertrouwen is van levensbelang want het raakt ieder aspect van ons leven. We hebben het nodig om in het leven te staan, om relaties met elkaar te kunnen opbouwen en te onderhouden. Het is misschien niet altijd vanzelfsprekend dat er vertrouwen is – het maakt je immers kwetsbaar. Maar waar vertrouwen is kan gebouwd en veranderd worden waar noodzakelijk. We mogen erop vertrouwen dat God aan onze kant staat want Zijn trouw staat vast in eeuwigheid.
Omdat Petrus in Jezus geloofde , al was het met vallen en opstaan en aarzeling, groeide hij uit tot een vurige volgeling van Jezus. Omdat Jesaja zich overgaf aan de God van de hemelse machten, was hij in staat zijn missie te vervullen. Heel strikt genomen hoeven, moeten wij als christenen niet meer doen dan mensen ten leven te wekken: mensen een plaats geven in onze samenleving, een menswaardige plaats. Naarmate wij groeien in onze liefde en verbondenheid met God zullen we die opdracht kunnen waarmaken omdat Hij op de eerste plaats komt en met Hem de ander. Zo vinden wij de zin van ons én van ons geloof. Als dat zo mag zijn dan zijn en kunnen daar iedere dag voor bidden dan worden we vanmorgen tot leven gewekt. Heilig, heilig, heilig is de Heer die hemel én aarde én ons geschapen heeft en een eeuwig Verbond van liefde heeft gesloten.
br. R.
OPDRACHT VAN DE HEER (MARIA LICHTMIS)
Broeders en zusters,
Als je iets zonder toewijding doet, blijft er een gat in, een gemis: er zit geen ziel in, geen hart. Als je je leven niet toegewijd leeft, blijft er een gat in: een gapend leven dat vraagt om bezieling die maar uitblijft. Wat is een leven dat niet toegewijd geleefd wordt? – Zo zitten we al meteen midden in het feest van vandaag, de opdracht van de pasgeboren Heer in de tempel. Een oud feest; het werd al gevierd in de vierde eeuw. Later, in de Middeleeuwen, kwam het accent te vallen op de zuivering van Maria, veertig dagen na Jesus’ geboorte. Ook de naam van het feest verschoof mee, en werd: Maria Lichtmis. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie is het oorspronkelijke hoofdaccent weer hersteld: de gedachtenis dat Jezus, als eerstgeborene van zijn moeder, volgens de wet van Mozes in de tempel aan God werd opgedragen oftewel toegewijd. Niet dat Jesus daaraan vooraf, of zonder dat, niet God toegewijd zou zijn geweest, maar om die toewijding uitdrukkelijker te maken.
Jesus’ opgedragen worden sluit ook ons in; wij zijn daarin inbegrepen. Want zijn opdracht in de tempel betrof Hem uitdrukkelijk als eerstgeborene, precies zoals de wet van Moses bedoeld had: de ouders moesten concreet alleen hun eerstgeborene vrijkopen en aan God opdragen. Dat gold dan meteen ook inclusief en plaatsvervangend voor alle kinderen die nog zouden volgen. Bij Jesus krijgt dat een verdiepte betekenis. Want die kinderen die nog zouden volgen, dat zijn wij! Hij is onze oudste broeder, de eerste van ons allen. Wij die in Hem geloven, worden met Hem ook uit God geboren. In zijn opgedragen worden als eerstgeborene zijn wij dus al op voorhand inbegrepen. En heel ons leven is bedoeld om te worden wat wij in feite al op voorhand zijn: in Christus aan God toegewijd en weggegeven. Al betreft dat álle gelovigen – heel uitdrukkelijk komt dat aan het licht in de levensvorm van de Godgewijden, de religieuzen. Hun levensvorm IS die van de toewijding en het weggegeven zijn aan God. Daarom heeft de Kerk deze feestdag van de opdracht van de Heer in 1997 dan ook gemaakt tot dag van het religieuze leven.
Wij, de monniken van Lilbosch, hebben op deze dag de nog prille traditie om onze religieuze geloften te vernieuwen. Niet dat onze geloften zouden aflopen en ze daarom snel vernieuwd moeten worden. Maar om ons nog eens uitdrukkelijk bewust te plaatsen in de kern van ons leven: ons weggegeven en toegewijd zijn aan God; om dat opnieuw te beamen; om dat op te frissen. We doen dat door elk een brandende kaars in de hand te houden, die vervolgens gezegend worden; daarna spreken we de hernieuwing uit van ons eigen opgedragen en toegewijd zijn aan God, en zingen we het psalmvers dat altijd een professie begeleidt, om vervolgens onze brandende kaarsen te plaatsen aan de voeten van het altaar. Daarmee is dan de liturgische geloftenvernieuwing gedaan. Maar de kaars brandt daarna wel door, en op een gegeven moment brandt ze op. Zo staat die kaars symbool voor onszelf: Christen-zijn in het algemeen en ons Godgewijd zijn in het bijzonder is geen romantisch sprookje of idyllisch binnenhofje, maar is voortdurende inzet en loutering en ons in alles aantrekken laten door God, opdat wij geen kwalmende en roetende kaarsen zouden blijven, die maar half verteren. Wij mogen en willen helemaal opteren, en zo Gods licht stralen laten in ons eigen Godgewijd leven, meer en meer, totdat Hij eenmaal komt in heerlijkheid en wij als het ware mogen samenvallen met zijn eeuwig licht. Daarvoor willen onze kaarsen symbool staan, die wij nu gaan aansteken en zegenen. Met een brandende kaars in de hand willen wij ons opnieuw invoegen in de toewijding van onze Heer Jesus Christus aan zijn hemelse Vader door onze gelofte of belofte te vernieuwen en driemaal het Psalmvers te zingen dat doorgaans onmiddellijk aansluit op een gelofte of belofte. Dat Psalmvers zingen we, en wel driemaal, en wel steeds ietsje hoger, als uitdrukking dat het een vreugde is Godgewijd te mogen zijn.
Br. M.
ABTEN-STICHTERS VAN CÎTEAUX : Mc. 10, 24b-30 : 26-01-2025
Broeders en zusters,
Terug naar de kern! Terug naar de bron! Dat was het grote verlangen van de groep monniken
die in het jaar 1098 een nieuw klooster begon op een eenzame plek in het Franse Bourgondië.
Hun inspirator en eerste abt was de heilige Robertus. Tot dan was die abt geweest van een
benedictijner abdij. Maar hij wilde een nieuw begin maken, alleen nog maar leven vanuit de
monastieke toewijding aan de Heer, alleen nog maar vanuit de kern, en niets anders daar nog
bij, precies zoals het bedoeld was door de eerste monnikengeneraties in de woestijn, en ook door
Benedictus van Nursia, de definitieve grondlegger van het monnikenleven in West-Europa. Na
Robertus worden twee anderen uit de beginnersgroep abt van dit nieuwe klooster:
achtereenvolgens Albericus en Stefanus Harding. Op deze dag, 26 januari, worden ze jaarlijks
tezamen herdacht als de heilige abten van Cîteaux. Want dat werd de naam van dat nieuwe
klooster: Cistercium, in het latere Frans verbasterd tot Cîteaux. Uit dat prille begin groeide al
snel een monnikenorde: de Cisterciënsers, in onze streken beter bekend als Trappisten. Ook wij,
monniken van Lilbosch, zijn Cisterciënsers-Trappisten en dus mede-erfgenamen van de heiligen
Robertus, Albericus en Stefanus.
Terug naar de kern! Alleen nog maar leven vanuit de monastieke toewijding aan de Heer en
niets anders daar nog bij! Door vandaag de heilige vaders van Cîteaux te vieren, wil onze
gemeenschap zich opnieuw aan hun motto conformeren. Maar ook voor u, die vandaag mét ons
eucharistie viert, heeft hun motto actualiteit. Want wat kan er toch veel ‘bij’ komen in je leven!
Sterker: er komt vaak zóveel ‘bij’ dat je het zicht op wat de kern van je leven is kwijtraakt. In
het monnikenleven van de 11 e eeuw waren er dingen bijgekomen bijvoorbeeld doordat kloosters
politieke machten en culturele centra waren geworden: verwereldlijking sluipt dan binnen; of
doordat de kloosterlijke dagorde overbelast was geraakt door almaar bijkomende liturgische
gebeden: veruiterlijking sluipt dan binnen. Het zichtbare, het bezitbare, het maakbare, het
doenbare gaat domineren. Dat kan ons nu evengoed gebeuren, om andere redenen dan in de 11 e
eeuw, maar tóch. Zoals het ook buiten de kloostermuren kan gebeuren. Je levenstijd, en de
kracht van je hart, en je energie en aandacht zijn maar beperkt. Voor je het weet, heb je het
beste van jezelf besteed, nee: verspeeld en verspild aan zaken die er niet écht toe doen.
De heiligen Robertus, Albericus en Stefanus maakten daarom een rigoureus nieuw begin.
Wijzelf kunnen daarin delen door dagelijks in het klein een nieuw begin te maken. Dat lijkt
minder rigoureus en minder krachtig, maar werkelijk dágelijks opnieuw te beginnen vraagt
evengoed veel kracht. En minstens zo belangrijk is wat daar nog aan vooraf gaat: je dagelijks
fris voor ogen houden wat de kern en het doel van je leven is. De Vaders van Cîteaux wisten, in
het spoor van Benedictus, wat ze wilden: niets stellen boven Christus’ liefde, helemaal
beschikbaar worden voor Christus’ liefde, en niets daar nog bij. En dus – in de geest van de
evangelielezing van vandaag – arm worden aan alles wat dat in de weg staat. Maar ook arm
worden door het confronterende besef al zoveel tijd en kracht van je leven domweg verspeeld te
hebben; en arm worden door de geestelijke armoede van je leven werkelijk bewust te worden,
kortom: arm worden door nederigheid, door rouwmoedigheid. Want ook die vormen van
armoede maken ruimte voor Christus’ liefde.
U die in onze Abdijkerk met ons meebidt en meeviert, mag andere accenten leggen. Maar voor
iedereen komt het erop aan een helder inzicht of althans een groeiend inzicht te hebben in wat
de kern van het leven is, waard om voor te leven en te sterven. En dat voor geen prijs laten over-
woekeren of overspoelen door van alles wat in een mensenleven daar zoal – en soms heel
massief! – nog bij kan komen. Moge het feest van vandaag en de voorspraak van de heilige abten
van Cîteaux ons allen helpen steeds weer tot die kern te geraken en die vast te houden. —
Amen.
Br. M.
2 de zondag door het jaar C : 19-01-2025
Jes. 62, 1-5 Joh. 2, 1-12
Broeders en zusters,
Wat is er eigenlijk gaande in de onmetelijke kosmos met zijn ontelbare zonnestelsels? Ís daar
wel iets gaande, iets anders dan het blinde spel der natuurkrachten? Wat is er eigenlijk gaande
in die eindeloze wirwar van de mensengeschiedenis? In de wirwar van onze huidige tijd? In de
wirwar van mijn persoonlijke leven? Ís daar wel iets gaande, iets anders dan een domme,
willekeurige opeenvolging van gebeurlijkheden? Ja, daar ís iets gaande! Maar je moet het leren
zien. En durven benoemen. Jesus opent ons daarvoor door de tekens die Hij doet. Zijn optreden
op de bruiloft te Kana wordt in het evangelie vandaag uitdrukkelijk zulk een teken genoemd, en
wel het begin van zijn tekenen. Begin betekent hier niet alleen: het eerste in een rij, maar ook:
beginselverklaring. Op de bruiloft te Kana tekent Jesus uit wat principieel gaande is.
Jesus kiest die bruiloft tot begin van zijn tekenen, om De Bruiloft uit te tekenen, de Grote
Bruiloft tussen God en Zijn volk, en zo tussen God en heel de mensheid, ja heel de schepping.
Dáár wil Jesus vanaf Zijn eerste teken principieel bij aanhaken. De binnenkant van de wereld-
geschiedenis en van onze eigen geschiedenis, de binnenkant van al wat is en gebeurt, is van dien
aard, dat het eigenlijk een soort huwelijksgebeuren is, een bruiloftsgebeuren tussen God en
mens, tussen God en óns. Beeldspraak, zeker, en wie aan andere beelden en vergelijkingen de
voorkeur wenst te geven: prima, als het maar niet zwakker en fletser is dan dat van een
huwelijks- en bruiloftsgebeuren. Álles is van God uit een póging tot gemeenschap en intimiteit
en vertrouwelijkheid zo ongeveer zoals we die, in broze en aangevochten aanzet, vinden in het
huwelijksverbond tussen man en vrouw. Dát is van God uit gaande. Zó had de profeet Jesaja in
de eerste lezing het al benoemd, en zó tekent Jesus het uit in zijn eerste teken.
Tegelijk is het de vraag of dat ook van óns uit gaande is. Want voor een bruiloftsgebeuren is er
de beweging van twee naar elkaar toe nodig. En precies dáár hapert het, dáár blokkeert het.
Zelfs zozeer, dat we niet eens in de gaten hebben, dát in al wat is en gebeurt, en in heel ons leven,
van Godswege een bruiloftsgebeuren gaande is! De rauwe werkelijkheid, ook de rauwe
werkelijkheid van ons leven, lijkt ons ook helemaal niet op dat spoor te zetten. Het hapert en
stokt, het beoogde bruiloftsfeest valt stil, er is geen wijn, geen diepe vreugde, geen glans. Ja, we
missen die glans en die vreugde niet eens: zo massief is van ons uit die blokkade geworden.
In dat eerste teken op die bruiloft te Kana tekent Jesus uit, dat Hij wil aanhaken precies bij dat
grote bruiloftsgebeuren tussen hemel en aarde, tussen God en mens, en wel als Degene die dat
stokkende gebeuren weer op gang brengt en doet slagen – zoals Hij te Kana die kleine bruiloft
deed slagen toen die stokte. In Kana gebeurde dat op overvloedige wijze, boven alle maat uit.
Jesus veranderde een enórme hoeveelheid water in wijn: nota bene voor de afsluiting van een
kleine dorpsbruiloft in dat piepkleine gehucht Kana. Jesus wil zo duidelijk maken dat het Hem
eigenlijk gaat om die Grote Bruiloft, die was gestokt en nu weer door Hem op gang komt. Die
weer vloeiende overvloed aan wijn en bruiloftsvreugde daar in Kana is dus in beginsel voor alle
mensen, ook voor óns bedoeld! In de eucharistie vloeit die alsmaar door.
Jesus’ eerste teken op de bruiloft te Kana wil ons zeggen: eigenlijk is ook ons leven een soort
bruiloftsgebeuren tussen God en ons, en wel een gebeuren dat nu door en in Christus gaat
lukken! Al lijkt er veel in ons leven te zijn, en veel in de wereld te zijn, ja misschien bijna alles,
dat dat lijkt tegen te spreken, de bruiloftswijn vloeit al overvloedig, en stokt nooit meer. Nu gaat
het erom, de tekenen (zoals déze eucharistie hier en nu) te herkennen; nu gaat het erom bewust
ervoor te kiezen daarop te letten. En die tekenen, hoe klein ze soms ook mogen zijn, serieus te
nemen, te dúrven serieus nemen: bloedserieus en feestelijk tegelijk – om er dan in mee te gaan.
Amen.
br. M.
Doop van de Heer Jaar C – 12 januari 2025
De zondagen na Kerstmis zouden we openbaringszondagen kunnen noemen. Met Driekoningen werd ons geopenbaard dat Jezus gekomen is voor alle volkeren. Vandaag op het feest van de Doop van de heer wordt Hij aan ons bekendgemaakt als de veelgeliefde Zoon van de Vader en volgende week de bruiloft van Kana met het teken van het wijnwonder.
Maar vandaag zijn we doopgetuigen als de Vader in de hemel bij de doop zegt: ”Jij bent mijn veelgeliefde, mijn welbeminde Zoon”.
Bij het goede beluisteren van het evangelie ontdekken we dat de doop zelf niet vermeld wordt en dat mag opmerkelijk heten. Kennelijk wil de evangelist Lucas ook andere accenten benadrukken die nog dichter bij de openbaring brengen over wie Jezus is en welke zijn zending is. Wat opvalt is dat aan het spreken van de Vader drie feiten vooraf gaan die zijn menselijke laten zien. Jezus laat zich dopen terwijl het volk zich liet dopen en zo wordt Jezus onder de velen. Hij bidt zoals allen bidden die hulp nodig hebben omdat Hij de doop tot bekering ondergaat en beide: bekering en gebed zijn nodig voor de komst van de heilige Geest. En daarna volgt een drievoudige ‘verheffing’ die zijn goddelijke kant openbaart: de hemel gaat open. Jezus is God die mens is geworden, de Messias, de heilige Geest daalt over Hem neer en de Vader noemt Hem zijn welbeminde – nu wordt nog eens plechtig verklaard wie Hij al was sinds de ontvangenis in de schoot van Maria door de overschaduwing van de heilige Geest. Dit is het uur waarop het volk van Israël heeft gewacht sinds de zondeval van Adam en Eva. Voor ons staat de Verlosser uit de eeuwige zonde en dood.
Door het opengaan van de hemel openbaart zich Gods dimensie achter onze dagelijkse werkelijkheid en staan we in een nieuwe werkelijkheid met het perspectief van God dat vele malen verder reikt dan onze eigen horizon. Als christen leven betekent leven vanuit de goddelijke dimensie. Alles in ons leven komt in Gods licht te staan.
Als Jezus de woorden hoort: “Jij bent mijn Zoon”, dan horen we in die woorden ook: Jij, Zoon bent het spiegelbeeld van Wie Ikzelf ben. In Jezus wordt God zichtbaar. En Jezus is ons spiegelbeeld voor ons dagelijkse leven. Door ons doopsel zijn we opgenomen in Zijn Geest en geroepen, gezonden om daarvan te getuigen. En hier begint ons levensverhaal met Jezus sinds we gedoopt zijn.
De doop van de Heer is niet alleen een herinnering aan ons eigen doopsel, dat ook. Maar heet mag meer zijn. Het mag gaan over onze band met Jezus nu. Hoe is de Geest die wij ontvangen hebben zichtbaar of met andere woorden: hoe leeft de Geest in ons? Om daar voor onszelf een weg in te vinden mogen we ons vandaag laten leiden door de tekst van de eerste lezing van Jesaja die op hem zelf betrekking hebben. Het zijn woorden die we herkennen omdat ze door Johannes de Doper en ook door Jezus op zichzelf betrokken worden en ook wij mogen als gedoopten deze woorden op onszelf betrekken. Jij bent mijn dienaar die ik ondersteun, hoorden we. Mijn uitverkorene en wie ik behagen schap, kind van God en door ons doopsel in Zijn Geest opgenomen. Je bent de mens die gerechtigheid laat stralen. Je bent iemand die het geknakte riet, n geknakte mens niet nog verder de put in duwt. ‘Twijfelaar, ’n eenvoudige, ’n beperkte mens niet misbruikt en alle hoop op leven ontneemt. Je laat gerechtigheid gebeuren door de waarheid in je leven op de eerste plaats te stellen. En bij alle moeilijkheden die in ons leven op ons pad om een eerlijke en oprechte te zijn en te blijven mogen we weten dat de Vader ons bij de hand neemt en over ons waakt. Angst kan een gebrek aan geloof en vertrouwen zijn. Als de horizon bij de problemen en de uitdagingen waar we vandaag voor staan beperkt is zal opnieuw blijken dat Gods horizon nieuwe en andere mogelijkheden schept omdat Zijn liefde geen grenzen kent. Onze ikjes en willetjes en overtuigingen ketenen ons aan eigen liefde in plaats van geven en delen. Het is de Heer zelf die ons tot teken van Zijn Verbond met elke mens maakt. Om voor allen die zoeken licht te zijn in hun duistere bestaan. Wat wij niet kunnen kan Hij. Dat maakt een wereld van verschil en is hét kantelpunt. Het moge ons vrede geven die gedragen wordt door dankbaarheid om blije Christenen te zijn.
Br. R.
EPIFANIE 2025
Broeders en zusters,
Bij geschenken is steeds heel wezenlijk wat de gever erin wil uitdrukken. De Wijzen uit het
Oosten hadden drie geschenken bij zich: goud, wierook en mirre. Wat wilden ze daarin
uitdrukken? Goud, wierook en mirre: dat zijn niet zozeer waardevolle goederen, dat zijn vooral
uitdrukkingen en symbolen voor drie fundamentele capaciteiten of dimensies van de mens, die
samen de grootheid van de mens uitmaken. Goud staat voor de koninklijke dimensie van de
mens, van élke mens, de dimensie of capaciteit om je eigen levensproject vrij te kunnen
ontwerpen en uitvoeren, om iets van je leven te máken en de voorwaarden daartoe ter hand te
nemen. Wierook staat voor de priesterlijke dimensie van de mens, van élke mens, de dimensie of
capaciteit om te zoeken naar het hogere, om de verbinding te leggen met het hogere, om je toe te
wijden, en jezelf en je levensproject op te dragen. Mirre staat voor de profetische of
wijsheidsdimensie van de mens, van élke mens; mirre is immers een conserverende hars en
verwijst zo naar wat waarheids- en eeuwigheidswaarde heeft: de mens kan onderscheiden wat
waar en juist is en in het licht van de eeuwigheid kan standhouden, én wat zal verlopen en
vergaan: zodat hij een profetische en wijze mens kan zijn. In elk van ons schuilt een koninklijke
mens, in elk van ons schuilt een priesterlijke mens, in elk van ons schuilt een profetische of wijze
mens: onze belangrijkste menselijke capaciteiten, en samen vormen ze de grootheid van de
mens.* Deze oeroude visie op het wezen van de mens is gemeenschappelijk aan alle grote
wijsheidstradities van zowel het Verre Oosten als het Midden-Oosten en het Westen en was zeker
bekend en eigen aan de Wijzen uit het evangelie van vandaag.
Precies die drie belangrijkste capaciteiten van de mens leggen de Wijzen uit het Oosten neer aan
de voeten van Christus om ze Hem ten geschenke te geven. Hun menselijke grootheid: hun
koninklijke en priesterlijke en profetische dimensies, zijn nu voor Hem, zodat Hij die
capaciteiten hun echte inhoud en bestemming en vervulling kan geven. Want Christus is bij
uitstek DE Mens, en dus dé Koning en dé Hogepriester en dé Profeet en Wijze. Tot in
documenten van het Tweede Vaticaanse Concilie wordt het heilswerk van Jesus Christus dan
ook geordend en uitgelegd aan de hand van die drie dimensies. – Knielen voor Christus en jezelf
weggeven en Hem in handen geven: dat is de weg van vervulling voor iedere mens, ook voor óns.
Zodat wij volop en overdadig worden die we in beginsel al zijn: koninklijke, priesterlijke en
profetisch-wijze mensen. Want precies door ons mét al onze mogelijkheden en dimensies Hèm in
handen te geven, kan Christus Zichzelf óns in handen geven. Dan mogen we gaan delen in zijn
leven, om in en met Hem kinderen van God te worden. Dan zal Hij ons zijn Heilige Geest geven,
en ons Abba, zijn Vader, geven, en ons zijn liefde en zijn kruis geven. Daarin en daaruit te
kunnen en te mogen leven, gaat dan onze eigenlijkste grootheid en waardigheid worden.
Het is de ironie van de oerzonde en in de kern eigenlijk van elke zonde, dat wij mensen niet
willen buigen en knielen, omdat we menen dan onze grootheid te loochenen en onze vrijheid en
waardigheid te verliezen. Dat mag waar zijn, als mensen onderling voor elkaar zouden buigen.
Zoals de lijfspreuk van de vermoorde misdaadverslaggever Peter R. de Vries luidde: “On
bended knee is no way to be free”: “op je knieën is geen manier om vrij mens te zijn”. Of nog
een ander citaat van hem: “liever staande sterven dan op je knieën leven”.
Maar naar God, naar Christus toe geldt dat niet! Ons goud, onze wierook en onze mirre: onze
meest fundamentele drievoudige grootheid en waardigheid, vinden juist overvloedige vervulling
als we buigen voor Christus, en ze aan Christus wegschenken, Hem in handen geven. Dat maakt
ons juist volop tot koninklijke en priesterlijke en profetisch-wijze mensen, want delend in het
koningschap van Christus en in diens hogepriesterschap en diens wijsheid. Ons aardse leven zal
te kort blijken om de breedte en lengte en hoogte en diepte daarvan eigen te maken en uit te
leven.
Amen.
br. M.
*Let wel: sámen; we hebben helaas vaak de neiging het goud, de koninklijke dimensie, het belangrijkste en
waardevolste te vinden, ten koste van de andere twee.
NIEUWJAAR 2025 : Gal. 4, 4-7; Lc. 2, 16-21
Broeders en zusters,
Nieuwjaar is elk jaar weer dé gelegenheid waar grootheden uit de politiek, economie en industrie hun terugblik geven over het voorbije jaar en vooruitblikkend hun voornemens en wensen kenbaar maken voor het nieuwe. Woorden als: méér, sneller, hoger, verder, efficiënter, effectiever zullen veelvuldig te horen zijn. Zulke scenario’s hebben zeker hun redenen en hun zin. Maar ze hebben ook hun grenzen. Want zouden we er op veel gebieden van het leven niet beter aan doen, in plaats van ons te laten meeslepen in de draaimolen van ‘meer en meer’, te kiezen voor minder; en, in plaats van ons te versnellen, ons juist te vertragen?
Van de bekende componist Igor Strawinsky is de diepzinnige uitspraak: “ik heb geen tijd om me te haasten.” – Ik heb geen tijd om me te haasten. Anders gezegd: de tijd is me te kostbaar om ze te verdoen met haast en hectiek; de tijd is me gegeven om me aandachtig te wijden aan mensen en dingen die waardevol voor me zijn. De spirituele wijsheid van de monnikentraditie ligt ook in die lijn, uiteraard toegespitst op wat voor een monnikenleven belangrijk is. Die wijsheid zegt: de tijd is je gegeven om aandachtig en toegewijd en ontvankelijk te leven in Gods tegenwoordigheid; en je zou maar zó veel moeten werken of zó snel moeten leven, dat dát mogelijk blijft; maar zó veel of zó snel dat je elk ogenblik kunt ontvangen en in toegewijde beaming kunt teruggeven; maar zó veel of zó snel dat je elk ogenblik kunt mee-ademen met de adem van Gods heilige Geest in jou die Abba, Vader, in ons roept (2e lezing). Zo gauw echter werk of bezigheden of zorgen de overhand krijgen en alle aandacht gaan opeisen, zo gauw je zit in de modus van vérder, vérder, zo gauw zorgen jou de wens ingeven: was het alvast maar morgen, dan weet je: nu is de focus van mijn leven verlegd, nu leef ik eigenlijk te vlug, te snel, te gehaast. Dan is vertraging en onthaasting geboden. Want eigenlijk zou je geen tijd moeten hebben om je te haasten.
Op elke Nieuwjaarsdag, dus ook vandaag, gedenkt de Kerk Maria als de moeder van de Heer, en dus als moeder van de vrede, en dus als moeder van de balans en harmonie. De evangelielezing van vandaag sluit aan bij dat van de kerstnacht. Maria, hoorden we, bewaarde alles wat er in de kerstnacht gebeurd en gezegd was in haar hart en overwoog het bij zichzelf. Wie gehaast leeft, heeft geen tijd om iets te bewaren in het hart en te overwegen: men is immers alweer bij het volgende zonder dat men er erg in heeft. Zo was en is Maria dus niet. Zij leefde zo snel en zo langzaam als nodig is om de hand en het werk van God in al wat is en gebeurt af te tasten en aan te voelen, zo snel en zo langzaam als nodig is om daarbij aan te sluiten en daarin mee te bewegen. Iedereen heeft hierbij zijn of haar eigen balans en maat. Moge het voorbeeld en de voorspraak van Maria ons in dit nieuwe jaar helpen óns innerlijk tempo te vinden om mét haar de hand van God in al wat is en gebeurt te kunnen aftasten en aanvoelen – en daarbij aansluiten. — Ik wens u graag een zalig Nieuwjaar.
br. M.
Feest van de H. Familie: C: Lc. 2,41-52: 29-12-2024
Broeders en zusters.
Soms is er een samen-zijn waar je je heel goed bij hebt gevoeld. Er was dialoog; gesprek waarbij je merkte dat er naar elkaar werd geluisterd en dat het ook nog eens ergens over ging. Het onderwerp interesseerde je en het was vanuit een diepe betrokkenheid dat de gesprekspartners er zinnige dingen over te berde brachten. Een voldaan gevoel is wat je er allemaal aan overhoudt.
Heel kort na Kerstmis vieren we altijd het ‘Heilig huisgezin van Nazareth: Jezus, Maria en Jozef’. Vandaag biedt de evangelist Lucas ons een inkijkje in hoe deze drie personen, Jezus, Maria en Jozef, met elkaar hebben samengeleefd, hoe zij zich met elkaar hebben verstaan, elkaar hebben begrepen en áángevoeld, als hij kort verhaalt over de jaarlijkse pelgrimage naar de tempel te Jeruzalem. Voldane gevoelens na een genoeglijk samen-zijn zijn bij deze drie mensen niet altijd mogelijk geweest, zo blijkt ons vandaag. Lucas maakt duidelijk dat het hier om een gezin gaat, dat ánders is. Helemaal ánders dan welk gezin dan ook. De ouders verliezen het kind uit het oog en als ze het eindelijk na drie dagen terug vinden ontglipt het hen nogmaals, gezien Zijn respons: “Wat hebt ge toch naar Mij gezocht?”, zo antwoordde het 12-jarige Kind, “Wist ge dan niet, dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?”
Van meet af aan is dit gezin onder een enorme druk komen te staan. Het werd bedreigd, van buitenaf alleen maar weliswaar, maar niettemin was de druk en dreiging er meteen al. Koning Herodes ziet het meteen al als een concurrent en laat daarom te Bethlehem kinderen vermoorden. Het Kind is zo helemaal anders, het bewandelt een levenspad dat op momenten af kan wijken van wat gangbaar was, van wat redelijkerwijze verwacht kon worden. Toch is het leven van dit Kind tegelijk ook heel gewoon, doorloopt het als elk ander kind de levensfases stap voor stap. Dat Maria en Jozef niet onder alle stress bezweken zijn is evident, maar dat is wijsheid achteraf en makkelijk om te stellen, want toen het allemaal feitelijk gebeurde moet het vaak pure horror zijn geweest. Maria was al gewaarschuwd, vlak na Jezus geboorte, door Simeon: “Uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord”. (Lc. 2,35)
We mogen op deze feestdag van de Heilige familie ons vooral laten aanzeggen dat er een “thuis” is, een levensdomein van waaruit je kunt leven, waar Jezus “huist”, waar Hij thuis is en van waaruit Hij leeft. Jezus is onbegrijpelijk zonder de Vader. Zonder Zijn band met God, die Hij liefheeft. “Wist ge dan niet, dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?” Jezus kent de Vader op een wijze die zelfs voor Zijn ouders niet mee te voltrekken is. Hij kent de Vader als de Zoon. Als eniggeboren Zoon. Dat zal ons als oncomfortabel in de oren kunnen klinken.
De betrokkenheid van de drie gezinsleden op elkaar lijkt ermee te worden gerelativeerd. Maar is dat ook echt zo? Staat Jezus verder van Maria en Jozef af omdat Hij eerst en vooral Zijn Vader zoekt? Bij Hem moet zijn? Bevestigt Jezus juist met Zijn ogenschijnlijke afstand-nemen van Zijn ouders niet veeleer Zijn betrokkenheid op hen beiden? KUN je mensen wel tekort doen, als je God op de eerste plaats stelt? En is het helemaal uitgesloten dat Maria en Jozef, na hun terugkomst in Nazareth, ook niet gedacht hebben dat ze het van meet af aan hadden moeten weten: dat Hij juist dáár was, in die Tempel? En zij misschien wel geglimlacht hebben? Is het überhaupt ook wel mogelijk je van elkaar te verwijderen, als je je juist naar God toe beweegt?
Communicatie en uitwisseling haperen hier, gevoelens stokken. Maar dan toch vooral omdat wij allemaal zo massief vreemd zijn aan God. Omdat wij aan God niet echt een boodschap hebben. Gevoelens van herkenning en overeenstemmen stuiten hier op de sprong die het Kind maakt met Zijn woorden; met Zijn vraag, die Zijn absentie bij Zijn ouders moeten verklaren.
Toch is het helemaal eigen-zijn aan de Vader het kostbaarste van Jezus’ leven. Hij wordt nergens méér mee gekenschetst als juist met dat. Met andere woorden: Jezus heeft de Vader niet lief, maar Hij IS Zelf in persoon die liefde tot de Vader. Nog anders gezegd: de Zoon heeft een band met God die Hij ons als geschenk na kan laten, straks, als Hij volwassen is: dat doet Hij als Hij Zich uitdeelt aan ons als Hij aan tafel zit en brood neemt. Want met Zichzelf schenkt Hij ons juist dát: die band die Hij zelf heeft met Zijn Vader. Wij krijgen God als levensdomein, God als Vader. Is ons ooit iets groters gegeven?! Amen.
Br. J.
KERSTMIS 2024 – DAGMIS
Broeders en zusters,
‘De leugen regeert.’ Die bekende uitspraak van koningin Beatrix uit het jaar 1999 ging over het waarheidsgehalte in de berichten in de media. ‘Je moet niet álles geloven wat je in de krant leest’ is een voorzichtiger en genuanceerder variant daarop. ‘De leugen regeert’ brengt echter puntig onder woorden wat veel breder geldt. De meeste machthebbers der aarde hebben geen boodschap aan de waarheid. Waarheid of leugen maakt hun niet uit, het gaat hun om de macht en om het doel dat ze willen bereiken, en leugens, kleine of grote, kunnen prima middelen zijn. Ook de nieuwe (en tegelijk vorige) president van Amerika is uit dat hout gesneden: kranten houden bij hoeveel leugens hij per dag rondvertelt. De Russische president heeft zogenaamde trollenfabrieken, waarmee bewust nepnieuws en desinformatie wordt verspreid. We kunnen verdergaan met grote namen noemen. En misschien zijn wijzelf op onze kleine schaal en in onze kleine wereld niet veel beter. Maar laten we naar iets heel anders springen: naar A.I., Artificial Intelligence, Kunstmatige Intelligentie. Digitale techniek heeft het mogelijk gemaakt filmpjes van mensen te maken en hun woorden in de mond te leggen die totaal nep, fake zijn, maar waarbij je niet meer kunt onderscheiden dát ze fake zijn. ‘De leugen regeert’ krijgt daarmee nog onheilspellender dimensies.
Het verheven evangelie op deze en elke Kerstmorgen, het eerste hoofdstuk uit het evangelie volgens Johannes, spreekt twee keer over waarheid. “Wij hebben de heerlijkheid van het vleesgeworden Woord aanschouwd, zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol genade en waarheid.” En even verder: “De genade en de waarheid kwamen door Jesus Christus”. Beide keren die combinatie genade en waarheid: een Hebreeuwse manier van zeggen voor genadevolle waarheid. Het woord van God, de beloften van God, de toezeggingen van God, al wat van God gezegd wordt in de Bijbel en in ons geloof is waar: je kunt je er volledig aan toevertrouwen, het zijn geen leugens en geen lege, loze woorden, geen nep, geen fake, WANT: want God voegt de daad bij het woord: Hij wordt vlees, wordt mens: de mens Jesus Christus, om onder ons te wonen en zijn beloften waar te máken en ons zo binnen te voeren in al wat is en leeft tussen Jesus, de Eniggeborene, en de Vader. God dekt zijn Woord met de daad, met het ‘vlees’ van Jesus. Een volstrekte dekking. Daar is niets, maar dan ook niets nog tussen te steken, tussen te krijgen. Bij God regeert genadig waargemaakte waarheid, waaraan we ons geheel kunnen toevertrouwen.
God dekt zijn Woord totaal met de daad doordat zijn Woord vlees wordt, mens wordt, de mens Jesus. Die volstrekte dekking betreft héél het leven en sterven en verrijzen van Jesus, maar om te beginnen betreft het zijn geboorte in de stal van Bethlehem. Om te beginnen dáár maakt God zijn genade, zijn mensenliefde volstrekt en onomkeerbaar waar. En dat begin behoudt de frisheid van het begin. Het zal daarom zijn, dat we ons geborgen weten bij de uitbeelding van dat begin, bij een kerststal, ons geborgen weten bij het Kindje Jesus in de kribbe, met die geborgenheid die alleen het kerstfeest ons kan geven. Kom en zie: ja, zo IS God wérkelijk! En laat je onderdompelen en bergen in Gods waargemaakte en niet meer ongedaan te maken mensenliefde!
Als we alleen maar Kerstmis kunnen vieren omdat God zijn Woord in Jesus’ menswording volstrekt waarmaakt, volstrekt dekt met zijn daad, dan zouden ook wij die Kerstmis vieren, zelf bereid moeten zijn óns geloof waar te maken en te dekken met ons leven en handelen. Dan zouden wij die Kerstmis vieren geen naamchristenen mogen zijn, maar daadchristenen, christenen uit één stuk. Zodat Gods waargemaakte waarheid ons leven gaat regeren en Gods waargemaakte mensenliefde ons léven en ons hándelen gaat vormen. En anderen door ónze mensenliefde worden aangetrokken zich eveneens toe te vertrouwen aan Gods mensenliefde en zich daarin te bergen.
Ook op deze Kerstdag vieren we eucharistie. Eucharistie zet voort wat met Jesus’ geboorte begonnen is. In de eucharistie vieren we de volstrekte dekking van Jesus met wat daarvoor nog louter brood en wijn was. Volstrekte dekking: daar is niets, maar dan ook niets meer tussen te steken, tussen te krijgen. Want bij God regeert de waarheid: genadig waargemaakte waarheid. Waarheid waaraan we ons geheel kunnen toevertrouwen. Ja, zo IS God wérkelijk! Kom en zie en proef en smaak! En laat Gods waargemaakte waarheid over jou en over ons regeren!
Ik wens u een zalig Kerstfeest.
br. M.
KERSTMIS 2024 – NACHTMIS
Broeders en zusters,
Wij mensen, en zeker wij mensen van deze tijd, wij houden van steeds weer nieuwe prikkels, van
steeds weer iets nieuws. Dat maakt, menen we of hopen we, het leven tenminste spannend en
boeiend. De redactie van het tv-journaal bijvoorbeeld speelt daar feilloos op in. Een
nieuwsbericht in het journaal duurt niet langer dan gemiddeld dertig seconden. Indien ook nog
met een klein interview en korte achtergrondinformatie, maximaal twee, drie minuten. Steeds
weer nieuwe berichten glijden langs. Anders zouden we verder zappen.
Het evangelie van de kerstnacht, zojuist weer voorgelezen, zó bekend dat het oud of opgewarmd
nieuws kan lijken, kàn en wíl daarmee niet concurreren. Omdat het nieuwe van Kerstmis niet in
de lijn ligt van die eindeloze reeks nieuwtjes en nieuwigheden die elkaar steeds weer afwisselen
en die we dénken nodig te hebben om het leven boeiend te vinden. Het nieuwste nieuwtje maakt
het vorige alweer oud nieuws. Kerstmis, de geboorte van Jesus, is níet zulk een nieuwtje. En is
daarom ook nooit oud nieuws. Kerstmis is: God brengt in Jesus’ geboorte een bezoek aan de
wereld, aan ieder van ons. Geen bliksembezoek, zoals de groten der aarde her en der afleggen
om in het nieuws te blijven. Geen breed geënsceneerde, imponerende intocht zoals keizer
Augustus, de eerste keizer van het Romeinse Rijk en genoemd in de eerste regel van het
Kerstevangelie, die her en der in zijn Rijk placht te houden. Herauten kondigden zo’n plechtige
intocht wijd en zijd officieel aan met de term ‘euangelion’, ‘evangeli’e, vertaald is dat: ‘blijde
boodschap’, ‘geluksgebeuren’: politieke propagandataal die wil suggereren: wat een geluk dat
we Augustus als keizer hebben! je doet jezelf tekort als je niet komt kijken en je invoegen en
meejuichen! Onze Bijbelse evangeliën hebben precies die term overgenomen, maar heel anders
ingevuld! Kerstmis is wel ook een bezoek, en bij uitstek een blij bezoek, maar dan heel anders:
God brengt in Jesus een bezoek aan de wereld, aan ieder van ons, – maar vertrekt niet meer!
Kerstmis is: God heeft welbehagen in mensen, in ieder van ons. Dát zingt en jubelt het koor der
engelenschare uit de evangelielezing. En Gods welbehagen, zijn vreugde om onder ons en met
ons te zijn, is te groot om nog ooit weer te willen vertrekken, om ooit oud en voorbij nieuws te
willen worden. Kerstmis is: God wil voorgoed de bijnaam ‘Emmanuel’ dragen, Hebreeuws voor:
‘God-met-ons’. Oudtestamentische profeten gebruikten die naam ‘Emmanuel’ als een belofte
hoe God het liefst voor ons zou willen heten. In Jesus’ geboorte wordt dat nu vervuld. God wil in
Jesus met ons zijn, bij ons zijn, niet met een beleefdheidsbliksembezoek of een grootse intocht om
daarna weer te vertrekken, nee: Hij wil ons leven blijvend heel concreet delen, meeleven,
meedragen. Hij wil erbij zijn, in álles, zodat wij heel concreet met Hem kunnen zijn, in álles: in
boeiende dagen én in vlakke dagen, in voor- en in tegenspoed, in leven en in dood.
Jesus is dan ook niet geboren in een paleis, waar Hij kan resideren en audiëntie houden. Jesus
werd geboren in een provisorisch onderkomen: zelfs geen herberg, maar een stal, een kribbe –
provisorischer kán niet. Waarmee uitgedrukt wil zijn: Hij wacht erop om die weer te kunnen
verlaten, op zoek naar zijn definitieve woning. Wíj zijn Zijn eigenlijke woning, ons dagelijkse
leven is Zijn eigenlijke vaste verblijfplaats. Dáár gebeurt ‘Emmanuel’, ‘God-met-ons’. Want wát
er ook in ons leven gebeurt: Christus is met ons, en dus zijn wij altijd mét Hem. 1 En dàt maakt
alles ánders.
Maakt dat alles anders?? Ja en nee. Niet dat er meteen andere dingen gebeuren. Maar wíj zijn
nu ánders, ons leven is nu ánders: God in Christus is nu voorgoed onze concrete levensgezel: als
verbondspartner, als reisgids, als inspirator, als vriend, als beminde. Dat geeft bij alles de glans
van verbondenheid. Enkele weken geleden werd dat in een preek in onze Abdijkerk kernachtig
samengevat met: ‘Samen: ja, Amen’. De onderlinge verbondenheid met dierbaren, maar óók
met wie ver van ons staan – die onderlinge verbondenheid, die vrede, die wij met Kerstmis
zoeken en vieren, is daar de afglans van. Niet of we de doelen die wij ons gesteld hebben ook
bereiken, is beslissend. Evenmin maken of breken de gebeurtenissen ons leven, hoe heftig die
gebeurtenissen soms ook zijn. Dat Hij mét ons is, zodat wij kunnen gaan mét Hem, dáár komt
het op aan. Verbondenheid is beslissend. Verbondenheid met onze dierbaren, en vervolgens ook
met velen, is het hart van ons bestaan, en verbondenheid met God, met Christus, eens te meer.
Die verbondenheid is nooit oud. Want die maakt voortdurend óns ànders en dus àlles ánders.
Die maakt Kerstmis, ‘Emmanuel’, ‘God-met-ons’, tot onze dagelijkse levensvorm.
Ik wens u graag een zalig Kerstfeest.
Br. M.
4 e zondag van de advent C
22 december 2024
Lc. 1, 39-45
Broeders en zusters,
Maria reisde met spoed naar het bergland, zo begon het evangelie van vandaag. Met spoed. Nog
maar net had Maria gehoord dat zij, zwanger door de heilige Geest, moeder zou worden van een
zoon die ook Zoon van de Allerhoogste is. Nog maar net had Maria gevraagd: Hoe zal dit
geschieden? Nog maar net had het antwoord geklonken dat voor God niets onmogelijk is, en dat,
als bewijs daarvan, haar nicht Elisabeth, die onvruchtbaar was en reeds op leeftijd, toch nog in
verwachting was geraakt en al in haar zesde maand was. En nu Maria dat alles gehoord heeft,
reist ze met spoed naar het bergland, naar Zacharias en Elisabeth. Met spoed. Dat heeft me
altijd al geïntrigeerd.
Haastige spoed is zelden goed, zegt het spreekwoord. Niettemin wordt onze huidige tijd
gekenmerkt door gehaastheid en gejaagdheid. Was Maria in haar tijd ook al door dat onzalige
virus aangestoken? Voorzover de evangeliën over Maria verhalen, krijgen we eerder een tegen-
gestelde indruk: Maria is veelmeer een overwegend, meditatief type dat alles bewaart in haar
hart. Waarom dan nu toch die spoed, al zal het dan geen gehaaste en gejaagde spoed zijn? Is het
omdat Elisabeth al in haar zesde maand is, en Maria haar wil helpen, en dat die hulp vanwege
de gevorderde leeftijd van Elisabeth mogelijk geen uitstel kon dulden? Of is het omdat Maria
ietsje onzekerheid in zichzelf bespeurt over die aanzegging van haar eigen zwanger worden door
de heilige Geest van een zoon die ook Zoon van de Allerhoogste is, en haar onzekere geloof nood
heeft aan de bevestiging dat haar oude nicht Elisabeth werkelijk zwanger is, als bewijs dat
inderdaad voor God niets onmogelijk is?
We doen er beter aan een ándere reden voor de spoed van Maria af te tasten. Op eenmalige
wijze is Maria door de heilige Geest aangeraakt en bewogen. En nu móet die beweging wel
doorwerken door heel haar wezen en uitwerken in haar en uitgolven uit haar. De heilige Geest IS
immers beweging, IS de eeuwige liefdesbeweging in de schoot van Gods eeuwige Drievuldigheid,
(tussen God de Vader en God de Zoon). Waar die heilige Geest op aarde werkt, is Hij dus ook
beweging, en bewerkt Hij beweging. De heilige Schrift gebruikt voor de heilige Geest dan ook
beelden als storm, wind, adem, zuchten, smachten, reikhalzen, verlangen, voortstuwen. Waar die
Geest mensen inpalmt, wordt die mens op enigerlei wijze daarin opgenomen en meegenomen. Zo
ook, en bij uitstek, Maria. Haar spoed is de doorwerking en voortgolving van de unieke
bewegingsgolf van de heilige Geest in haar. Haar ontmoeting met Elisabeth zal dan ook uitlopen
op haar zo bewogen lofzang, het Magnificat, waar ze het, door de heilige Geest aangedaan,
uitjubelt. En vooral zal Maria levenslang en vervolgens, na haar heengaan, vanuit de hemel,
voortdurend, door de Geest bewogen, stilletjes met spoed – geen gejaagde spoed, maar wel met
spoed – uitgaan naar mensen in nood en in kommer en kwel, om als voorspreekster die nood en
kommer en kwel met spoed mee te nemen naar God en aan Gods oor en Gods hart te leggen. De
eeuwen door hebben talloze gelovigen dat intuïtief aangevoeld en zich laten meenemen in de
spoed van Maria’s bewogenheid en beweging: ontelbare kapellen en beelden van Onze Lieve
Vrouw en nog veel ontelbaarder kaarsjes en weesgegroetjes getuigen daarvan.
Ook wij willen ons vandaag, zo vlak voor Kerstmis, laten meenemen door Maria’s bewogenheid
en beweging. Opdat op haar spoedige voorspraak de heilige Geest ook óns zou aanraken en
bewegen. En wij Kerstmis zouden kunnen vieren op de diepte die eigenlijk bedoeld is: op de
golflengte van God. En wij mensen van vrede zouden worden en die vrede zouden laten
doorgolven in ons en uitgolven om ons heen. Wie zou willen beweren dat daar geen spoed nodig
is?
Amen.
Br. M.
Preek 3e zondag van de Advent Jaar C 15 dec. 2024
Terwijl je jarenlang met iemand optrekt en denkt te kennen kan het toch heel goed zijn dat er opeens toch nog een reactie komt of ‘n besluit wordt genomen dat je niet verwacht had. Behalve dat een ander zich moet laten kennen gaat het ook om je eigen waarneming van iemand anders om enigermate te weten of je hem of haar echt goed kunt inschatten. De reden dat iemand je nog kan verrassen hangt dan ook vaker af van je eigen -lezen- van de ander.
Zoiets overkwam me nu bij het lezen van het evangelie van deze zondag. Johannes de Doper is aan het woord en van hem denk je al vlug: de boeteprediker, de man die niet schuwt de klein en groot, voornaam en gewoon met stevige taal tot orde te roepen. Het is erop of eronder. Een boom die geen goede vruchten draagt wordt omgehakt en komt in het vuur terecht.. Tollenaars, soldaten, de gewone burgers gaan vragen stellen: “Wat moeten wij doen” om goede vruchten te dragen, wat moeten we doen om gered te worden want de mensen leefden in de stellige overtuiging dat de eindtijd nabij was. Dat de mensen deze vraag stellen komt door de verkondiging en zijn manier van leven. Hij is lid van de Qumran gemeenschap. Asceten die helemaal leefden in de verwachting van het komende Godsrijk. Ze leefden in afzondering om zich niet te hoeven verontreinigen door omgang met de Romeinen, bestudeerden de heilige boeken en leefden er na. En dan gebeurd er iets merkwaardigs. Het opmerkelijke is dat de antwoorden van Johannes’ antwoorden helemaal niet zo radicaal zijn als verwacht van deze man die voor en na zo heftige getuige van het Rijk dat op komst is.
We hadden eerder antwoorden verwacht in de trant van: geef alles weg wat je hebt. Maar het antwoord is zoveel milder: wie veel heeft- het dubbele van wat nodig is aan kleding en voedsel – die moet de helft weggeven. De belastingambtenaar die met de bezetter heult: houd ermee op. Maar Johannes’ antwoord is: vraag niet teveel. Alleen het vastgestelde. En de soldaten horen niet: stop ermee: maar beroof niemand en wees tevreden met je soldij.
Hier komen we als christenen oog in oog te staan, worden we geconfronteerd met ons geloof, ons christendom zoals het ons telkens weer verschijnt in zijn uiterste dualiteit van de ene waarheid en de werkelijkheid. Christen zijn vraagt radicaal leven: wees volmaakt zoals uw Hemelse Vader volmaakt. En horen ook: wees gewoon: wie niet wordt als een kind, zal het Rijk niet binnengaan.
Radicaal zijn en gewoon zijn. Met die radicaliteit hebben we het best wel moeilijk en worden als n kind is ook niet zo vanzelfsprekend. Hoe kunnen we deze beide in ons leven bijelkaar brengen, met elkaar verzoenen? Op die problematiek geeft Johannes antwoord.
Radicaal en onwrikbaar als n paal als het gaat over de komst van het Rijk en het getuigenis dat wij daarvan moeten geven. Een onwankelbaar geloof. Maar zo gewoon op volle mensenmaat als het gaat over gewone mensen in het Rijk van Rijk met de dagelijkse bekommernissen, zorgen en problemen, als het gaat over het onderricht, de opvoeding en de omgang met elkaar.
Zijn doopsel van bekering want het Rijk Gods is nabij, daarin is het onrembaar. Een getuigenis mag niet te stuiten zijn laat hij ons weten door wat of wie dan ook. En getuigen van je overtuiging is heel wat anders dan mensen overreden op grond van redeneringen.
Om mensen te leren hoe zij het zelf moeten doen, daarvoor bewandelt Johannes de weg van de dialoog, van het gesprek, van de geleidelijkheid, ver van wereldschokkende prestaties en revolutionaire acties. Onwrikbaar pal in het getuigenis en belijdenis. Eindeloos geduldig en begripvol in de omgang met de concrete mens. Johannes kondig langs deze weg vandaag al het licht van de Komende aan. De nieuwe dageraad die aanbreekt in Bethlehem. De overweldigende liefde van God voor ons mensen. Het juk zal gebroken worden. Het oog om oog, tand om tand is voorbij. God is de reddende liefde jubelde ook Sefanja in de lezing: De Heer uw God is u nabij als een redende held. De komende zal u dopen met Zijn Geest en met vurigheid.
Doper wat moeten wij doen totdat Hij komt? Doe je best leert Johannes de Doper ons, laat je aandacht en handen niet verslappen roept Sefanja. Zoek het niet te ver. Het geluk en de vreugde die van ons moet afstralen als mensen van Gods nabijheid, als mensen van het komende Rijk. Dat geluk en die vreugde zijn heel dichtbij te vinden in onze gewone taken en de gewone ontmoeting: ieder uur van elke dag.
Amen.
br. R.
2E ZONDAG VAN DE ADVENT: C: Lc. 3,1-6: 8-12-2024
Broeders en zusters.
Feiten. Ze doen ertoe. Of toch niet? Om de historiciteit van het gebeuren rond Johannes de Doper in het licht te stellen worden de eerste twee verzen – maar liefst één derde van de volledige tekst – in beslag genomen door namen van personen en plaatsen. Lucas wil maar zeggen: “Het is echt gebeurd, het is een feit, dat daar en toen, in die woestijn, het woord van God over Johannes kwam”. De welhaast plechtige aankondiging van de Doper zegt uit dat het beslissende van de wereldgeschiedenis nu toch echt op het punt staat zich te gaan voltrekken.
Feiten zijn van belang, Johannes is geen symbolische figuur, geen beeld of mythe; het gaat om heilsgebeuren dat zich werkelijk in de tijd voltrok. Het zijn verifieerbare data, uit na te trekken bronnen kan aangetoond worden dat de evangelist niet fantaseert. De man die nu snel aan de macht zal komen in Amerika is niet zo onder de indruk van feiten. Als ze hem niet uitkomen zal hij daar zijn eigen alternatieve feiten of waarheid tegenover plaatsen…
We hoeven hier geen politiek te bedrijven. Maar kritisch denken moeten we wél: over wat waarheid is en wat niet, zodat we kunnen onderscheiden waarop we kunnen bouwen en waarop niet. Staat u mij toe eens een kleine anekdote uit mijn eigen geestelijke leven te vertellen. Een kleine blik in de binnenkamer van mijn eigen hart waarvan ik denk dat ze nauw aansluit bij Johannes de Doper.
Weken lang klonk dit ene kleine tekstje stil in mijn eigen hart: ‘Samen, ja amen’. In dat eerste woordje ‘Samen’ is eigenlijk in de eerste plaats bedoeld: Jezus. Met Hem erbij wordt het allemaal een ander verhaal. Onvergelijkbaar anders. Maar ook – in mijn eigen geval – je medebroeders kun je erbij insluiten. Als je samenleeft in een gemeenschap is dat wel handig… Zeker ook als je er in slaagt die eerste betekenis van ‘Samen’ – die is: Jezus – vast te houden. Maar alle mensen wil je erbij insluiten. Ook de overledenen: zij, met wie je hoopt eens, als God het wil, weer samen te mogen komen. Samen is ook: de vijanden, met wie je in onmin leeft. Het zijn toch allemaal Gods kinderen? Dat ‘Samen, ja amen’ is echt iets om vast te houden, om te herhalen de dag door, stilletjes in jezelf, en hoe vaker, hoe beter.
Dat vraagt en veronderstelt wel allemaal zoiets als een bekering: je doorbreekt steeds weer die eigen kleine bubbel; breekt uit, uit het kleine wereldje waarin je toch ergens ook een beetje vást zat, om ‘Samen’ je weg te gaan. ‘Samen, ja amen’: dat is inclusief, het houdt alles en iedereen erbij. Makkelijk gezegd is dat misschien, maar ook met Hem erbij? Als je zelf door Jezus vastgehouden wilt worden weet je toch dat je – in geweten – ook zélf anderen moet blijven vasthouden?
Is dit alles ook niet het hart, of de kernbetekenis, van wat Lucas over Johannes de Doper vertelt: “In heel de streek rond de Jordaan begon hij op te treden en een doopsel van bekering te preken tot vergeving van zonden”. Dat doopsel is, samen met de oproep tot bekering, wat de Doper onderscheidt van al die profeten uit het Oude Verbond, waarvan hij de laatste is. Hij wees een ieder op Degene die na hem zou komen en die sterker was dan hij.
Tot Jezus je bekeren: dat is ook voor ons de uitnodiging vandaag. In ons gebedje ‘Samen ja amen’ zit het allemaal, want we blijven er niet door overgeleverd aan onszelf, maar geven ons er door over aan God voor Wie in het sterven en verrijzen van Zijn Zoon alles mogelijk geworden is. Hij zal ons hart weer zacht kunnen maken; of, zo nodig: kunnen maken dat we het zo lang kunnen uithouden; ons uiteindelijk ook weer kunnen openen voor die ander met wie in onmin leven. Een muur had je opgetrokken tussen jou en die ander, maar je mag weten dat Jezus die muur eigenhandig afgebroken heeft en je aldus ‘Samen, ja amen’ in Hem gerechtvaardigd bent; verzoend en verenigd bent.
Mensen trekken muren op: scheiden en verdelen, om maar te kunnen heersen. Kiezen er voor dammen op te werpen voor een individu of zelfs voor hele bevolkingsgroepen. Ons evangelie roept op ‘dalen te vullen, bergen of heuvels te slechten, en de kronkelpaden recht te laten worden’. Ons hart moet een open vlakte worden. Het kan niet zo zijn dat mensen elkaar afschrijven of ze van zich af stoten: daarmee veroordelen ze zichzelf. ‘Samen, ja amen!’
Br. J.
1e zondag van de Advent jaar C : Lc. 21,25-36 : 1-12-2024
Broeders en zusters,
In het evangelie van vandaag hoorden we oude dramatische beelden die de ineenstorting van de wereld beschrijven op het einde der tijden. Een chaotisch einde vol rampspoed, zich aankondigend in allerlei voorafgaande tekenen van ondergang. Misschien vonden we die zware, oude beelden tijdgebonden en ouderwets. Hoe dan ook, ze zijn op hun wijze niets anders dan uitvergrotingen: uitvergrotingen van wat in elke tijd op steeds weer andere wijze te ervaren is. Ook in onze tijd! De klimaatveranderingen bijvoorbeeld gaan zo snel dat we die niet meer lijken te kunnen inhalen en stoppen, en niemand weet waar het op uitloopt. De mondiale geopolitieke situatie is uiterst labiel, en dan komt er volgende maand ook nog een Amerikaanse president die zeer onvoorspel-baar en grillig is. Ja, de voortekenen van de chaos waar het evangelie over sprak zijn nooit ver weg. En tegelijk vreet sowieso de worm van ondergang en dood ons leven langzaam op.
Dat alles betekent: we moeten leven, léren leven, met instabiliteit, onzekerheid en ondergang op allerlei vlak. Om te ontdekken wat ons van daaraan voorbij aangereikt en gegeven wil worden. Vlucht dus – zo waarschuwt Jesus ons in het evangelie van vandaag – vlucht dus niet weg door als in een roes op te gaan in de vele afleidinkjes en alledaagse dingen van het leven, door op te gaan in kleine vreugden en genietingen en kleine zorgen en angsten, zodat we de instabiliteit, onzekerheid en ondergang op veel wezenlijker vlak niet werkelijk onder ogen hoeven te zien. Daar doen we niets en niemand recht mee. En onszelf evenmin. Jesus reikt ons vandaag het woord waakzaamheid aan. Door waakzaam te leven, zien we alles onder ogen en gaan we toegewijd in alles in, maar gaan we in niets op. Zo houden we onze diepste lagen, onze diepste verwachting vrij en open voor wat ons van daaraan voorbij aangereikt en gegeven wil worden. Een christen is een mens met een vrijgemaakt en vrijgehouden verlangen – vrijgehouden voor God, Hém voorbehouden.
De lucht waarin dat vrijgemaakte en vrijgehouden verlangen bij uitstek kan ademen, is het gebed. Waakt en bidt, klinkt het dan ook vandaag uit Jesus’ mond. Waakzaam zijn en bidden horen dus samen, gaan steeds samen op. Dat betekent allereerst: bid wáákzaam. Dus geen gebed waarin we alléén maar met onze eigen aan God voorgelegde alledaagse zorgen en problemen en angsten bezig zijn. Dan blijven we eigenlijk onverminderd ronddraaien in óns kringetje. In zo’n gebed dreigen we, als in een tredmolen, toch nog af te stompen en kleingeestig te worden. Zo’n gebed is niet de lucht waarin ons verlangen en onze diepe verwachting vrij en wijds kan ademen. Waakzaam bidden weet de juiste maat in het aan God voorleggen van onze alledaagse zorgen en problemen, maar waakt ervoor daarin te blijven steken of die maat te overschrijden. Waakzaam bidden gaat dieper en verder, en bidt tenslotte niet om iets, maar bidt om Gód.
Waakzaam bidden wordt zo biddend wáken. Durven we – op het spoor gehouden juist door de onzekerheid en de vergankelijkheid ten dode van ons leven – durven we herkennen en erkennen dat ons verlangen en onze verwachting, voorbij de dingen van de wereld en van dit leven, ten diepste gericht zijn op God, op God zelf? Als de Enige naar wie verlangen en verwachting zich mateloos kunnen uitleven? Durven we te waken en te wachten op – de komst van Christus? Want juist in de komst van Christus komt God Zélf ons ongelooflijk nabij, om zo ons diepe verlangen geheel open te leggen en heel concreet aan te trekken en in te palmen. Zulk een biddend waken Christus tegemoet, is voor een christen de zuurstofrijkste lucht, waarin zijn of haar diepste verlangen en verwachting vrijelijk en diep kunnen ademen. De weken van de Advent willen ons helpen in die lucht te ademen. Zodat we het kunnen uithouden in onze chaotische tijden en koers houden; het kunnen uithouden in onze vergankelijkheid ten dode en koers houden: koers houden omdat we ons laten aantrekken door de komende Christus, zoals de kompasnaald zich laat aantrekken door het noorden.
Amen.
br. M.
Vanwege het bezoek van Mgr. Ron van den Hout, bisschop van Roermond, aan de Abdij, is er geen preektekst beschikbaar van deze zondag.
Vandaag horen we visioenen over het einde van de wereld. In die tijd..begint de lezing uit de profeet Daniël, ja dan in de tijd van de ondergang van de wereld zal de grote vorst Michaël opstaan om de kinderen van Gods volk te beschermen maar wat er aan voorafgaat aan nood: zo erg is het nog nooit geweest sinds er volken zijn.
Een vraag kan zijn of we die verhalen nog nodig hebben om er ons iets bij voor te stellen. Denk aan Amsterdam, aan de overstromingen in Spanje: de allesvernietigende modderstroom die mensenlevens eiste. De brandhaarden van de oorlogen en de evenzeer geestelijke vernietiging van waarden en waardigheid van mensen omwille van de macht. Is er nog hoop voor ons mensen? We naderen het einde van het kerkelijk jaar dat elk jaar de thematiek van de eindtijd als onderwerp heeft in de liturgie. En telkens als we zulke teksten horen dan bekruipt ons de vraag: is er nog wel hoop? Als christenen zouden we onze naam geen recht doen als we hierop negatief zouden reageren. Maar het is toch niet onmogelijk dat twijfel binnenkruipt en angst. En dan? Als we over het einde der tijden spreken kunnen we ons afvragen wat is dat voor een tijd, wat zal dat voor n tijd zijn? Het is de tijd waarin er geen tijd meer is, waarin er niets is dan Gods tijd.
Bij goed herlezen van de teksten van deze zondag staat er zoveel méér dan wat op het eerst gehoor hangen blijft aan verschrikkingen. Michaël die Gods kinderen zal bijstaan want zijn naam betekent toch: Wie is als God? Wat ook gebeuren zal…God blijft erbij!! Hij zal redden. De gelezen teksten zijn ontstaan in de donkerste tijden van het Joodse Volk: in tijden van vervolging en dreigende ondergang. De profeet spreekt zijn mensen moed in en troost want hij kijkt om zich heen en ziet een wereld die leeft zonder God – die leeft in de waan van alledag. Ook speelt het Makkabese verzet een rol tegen de wrede Griekse overheerser. Gaan ze dat overleven. Is er nog hoop?
Het is de Bijbelse Boodschap: keer op keer – dat vervolging, honger ziekte, geweld en dood niet het laatste woord zullen hebben. Maar hoe ervaar je dat, hoe ga je om met zo’n boodschap? Of zijn het toch doekjes voor het bloeden?.
Het evangelie lezend geloof ik niet dat Jezus houdt van doekjes voor het bloeden. Zijn taal is helder en duidelijk. Ook Hij spreekt over de eindtijd. In die dagen na de verschrikkingen als de zon verduisterd en de maan haar licht niet meer laat schijnen en hemelse en aardse machten wankelen…alles zal voorbij gaan. Voor de eerste christenen waren dat duidelijke woorden. In die tijd waren de christenen ervan overtuigd dat zij de eindtijd zouden meemaken. Rond het jaar 70 de verwoesting van Jeruzalem en de tempel was zo ’n moment. Leef dus goed want het laatste oordeel kan er zo maar ineens zijn. Wij weten 2000 jaar later dat het anders ligt. Maar toch: in een bepaald opzicht blijven zaken gelijk want ook voor ons geldt: wees waakzaam, kijk uit omdat je niet weet wanneer het ogenblik daar is. Zo horen we Jezus zeggen. Dat geldt nog steeds. Is er nog hoop?
Jezus geeft ons een vingerwijzing met het beeld van de vijgenboom. Als zijn twijgen zacht worden en er bladeren komen dan weet je dat de zomer komt. Komen wij hier niet samen om vijgenbomen te zoeken? Met de vingerwijzing van Jezus wijst Hij ons op een heel natuurlijk verschijnsel: het hoeft niet spectaculair te zijn – het gewone kan bijzonder zijn. Visioenen houden ons op de been want het ergste van alle doemdenken en horrorsenario’ s schilderen is de mensen het geloof van de hoop ontnemen dat het goede het kwade zal overwinnen en mensen bij de pakken gaan neerzitten of met geweld de wereld willen regeren in plaats van iedere mens een plaats van hoop te bieden en dienaars van de gerechtigheid te zijn of te worden zoals Jezus ons heeft voorgeleefd.
In een Youtube filmpje zag ik een volslagen desolate straat met opeen gehoopte auto’s, mensen van boven tot onder vol modder en midden op straat speelde iemand op een instrument en de mensen begonnen te zingen. Omdat het leven God zelf is en Hij de tijd is zal het kwaad en de dood niet overwinnen. Mogen wij met zijn hulp wandelen in de voetsporen van Jezus en de zachte twijgen kunnen ontwaren en zo zelf zachte krachten kunnen blijven van geloof en hoop. Die zullen altijd overwinnen..dank zij God.
Amen
Br. R.
32e ZONDAG DOOR HET JAAR: B: Mc. 12,38-44: 10-11-2024
Broeders en zusters.
Twee tegenovergestelde types van mensen onderscheidde het evangelie zojuist. Eerst waren er de schriftgeleerden die met hun lange gewaden pronken en voor de schijn lange gebeden verrichten. Niet authentieke, onechte mensen dus. Maar er was ook die ene arme weduwe: iemand die het weinige dat ze heeft nog in de offerkist doet en daarmee zichzelf nog kwetsbaarder maakt dan ze al is. Leugen en waarheid treffen zich. Echt en onecht staan tegenover elkaar.
Wij kiezen partij: natuurlijk voor echt. Onecht verdragen wij niet: die is uit op bedrog, op de schone schijn. En als onecht ontmaskert wordt is er al gauw zoiets als leedvermaak. Spontaan kiezen we partij voor echt en waarheid; van dubbelhartigheid gruwen wij. Maar: partij kiezen is niet iets wat je gemakkelijk alleen maar vanaf de zijlijn kunt doen. Er moet een léven achter staan. Wij moeten ook kijken naar ons eigen leven, meer in het bijzonder naar onze eigen daden, naar onze gedachten en gevoelens. Dán wordt pas in waarheid aangetoond voor welke kant wij hebben gekozen: echt óf onecht.
Ons leven en onze daden: is het er ons ook niet vaak om te doen de aandacht te trekken en niet om aandacht te schenken? We plaatsen, vaak ongemerkt en onbewust, onszelf in het middelpunt van ons leven, en we vergeten dat we daarmee Góds plaats innemen. We hebben God naar de tweede plaats weggedrukt, zijn zelf in het centrum gaan staan, en roepen onszelf vervolgens uit tot echte, waarheidsgetrouwe mensen? Hoe waarachtig ben je, als je jezelf niet wilt opstellen tegenover God, die de Waarheid IS? En kun je, als je jezelf wél in Gods licht beziet, wel overeind houden dat je een echte, authentieke mens bent? Het ronduit verbijsterende is, dat het echt kán: blind zijn voor je eigen fouten.
Als volgens Jezus die arme weduwe wél echt is, wat is het dan dat haar tot een echte mens maakt? Wat kunnen wij van haar leren? Zeker dit: dat zij door de schone schijn héén heeft geprikt. Zij is niet blijven staan bij het uiterlijke voorkomen, bij de oppervlakkige buitenkant, maar zij heeft in haar leven, in haar zelf, een diepere laag aangeboord. De vrouw die volgens Jezus “offerde van haar armoede al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest”, heeft in haar leven een grote ontdekking gedaan. En wel deze, dat je op God niet genoeg kunt hopen.
Dat betekent allereerst dat het inderdaad om hopen op God gaat en niet om één of ander vermetel soort van overmoed. Om een onbescheiden, overtrokken soort van vertrouwen. Dat betekent in de tweede plaats ook dat deze vrouw juist daarom zo echt en puur is, omdat zij er in geslaagd is in haar leven een solide, hechte band te krijgen met God. Zij staat in een levende relatie met God. Geen uiterlijk vertoon, hetgeen veelal op mensen gericht is, maar een diep innerlijke en geestelijke houding van vertrouwen naar God toe. Die diepgang maakt dat zij van binnenuit leeft. Jezus prijst haar omdat zij leeft vanuit haar hart. Zij offerde in die kist niet uit plicht of uit dwang, maar omdat zij gráág geeft aan God.
Dié echtheid, die de hoop op God is, kan ook ons leven gaan inkleuren en glans geven. Hoe? Door te blijven zoeken naar God. Als wij na alle vallen weer opstaan zullen wij Hem zeker vinden! Bezig blijven met God; dat wij ons hier verzameld hebben is al een bewijs dat wij op de goede weg zijn, de eerste schreden op die weg al gezet hebben. Misschien al lang geleden.
Wij hebben ons al op weg gezet naar deze God, die verrassend veel lijkt op deze vrouw. Omdat Hij óók alles wat Hij heeft in de offerkist werpt: Zijn Zoon. En omdat Hij óók vertrouwen in ons heeft dat wij die gave van Hem die de Zoon is zullen áánnemen. Die Zoon is niet alleen het kostbaarste dat Hij bezit, maar ook wat Hij het meest nodig heeft. Hij kan niet zonder Jezus; toch heeft Hij Hem over voor ieder van ons. Staat Hij ook het laatste dat Hij missen kan, alles waar Hij van leven moet, aan iedere mens af. Amen.
Br. J.
31e ZONDAG DOOR HET JAAR : B : Mc. 12,28b-34 : 03-11-2024
Broeders en zusters,
Er komt een Schriftgeleerde bij Jesus met de vraag: Wat is het allereerste gebod? Dus het meest fundamentele gebod, wil het leven en samenleven gelukken en wil men dus ge-luk-kig worden? We denken het antwoord van Jesus, en ook al van het Oude Testament, te kennen: God beminnen met heel je wezen, en je naaste als jezelf: dat is het eerste gebod. Maar we hebben niet in de gaten, dat we het eerste woord in Jesus’ antwoord overslaan, en daarmee het aller-, allereerste gebod overslaan! Want zowel Mozes, in de eerste lezing, alsook Jesus begint met: Hoor! En dan pas volgt: Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw wezen en uw naaste als uzelf. Het aller-, allereerste gebod is dus eigenlijk: Hoor!
Ook de Regel voor Monniken van de heilige Benedictus begint daarmee: Hoor, … neig het oor van uw hart. Monnikenleven gedijt alleen maar bij een cultuur van horen.
Waarom begint de weg naar gelukt en dus gelukkig leven en samenleven met Hoor!? En begint de monastieke weg met Hoor!?
Daar zit de Bijbelse en christelijke mensvisie achter, dat de mens wezenlijk een ant-woordend wezen is. Het begint niet bij ons. Het begint niet bij onze vrije wil of bij onze persoonlijke visies en wensen en gevoelens. De mens denkt zichzelf niet uit. De mens poneert zichzelf niet uit het niets. De mens bedenkt niet zelf het hoogste doel en de laatste zin van zijn of haar leven. Nee! De mens wordt aan zichzelf gegeven, ontvangt zichzelf – ten laatste uit de handen van God. Het eerste is dus, steeds weer opnieuw: openstaan en horen en gehoor geven. Zodat je vervolgens kunt ant-woord geven. Wezenlijk is de mens een ant-woordend wezen. Wie dat niet herkent en erkent, zit er fundamenteel naast, en daar word je ongelukkig van. Dat zou zonde zijn.
Tegelijk met dat allereerste gebod Hoor! gaat er nóg iets mee voorop: Hoor! De Heer onze God is de énige heer. Anders gezegd: wil je goed kunnen horen, ontmasker dan alle heren en afgoden, inclusief je eigen Ego, alle verslavende en meezuigende machten en stemmetjes in je leven en snoer ze de mond. Anders hoor je alleen maar die schreeuwstemmen en kun je niet écht stil worden, en dus ook niet écht horen. Niet voor niets gaat in het monnikenleven een cultuur van het horen samen-op met een cultuur van de stilte, uiterlijke en innerlijk stilte.
Als je dan écht en vrij je oor te luisteren legt: bij je geweten en bij de Heilige Schrift en het christelijk geloof, krijg je altijd weer vers en fris te horen te horen: Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw wezen en uw naaste als uzelf. En dat als gebod, als ge-boden weg, aan-ge-boden weg om werkelijk tot ant-woord te komen met héél je wezen en héél je leven, om zo héél je wezen als ant-woordend wezen te laten gelukken.
Ja: liefde tot God met heel je wezen en liefde tot de naaste als tot jezelf zijn hét grote ant-woord. Maar: antwoord waarop? Antwoord op Gods liefde! Anders zou het niet aansluiten; anders zou ons antwoord geen passend antwoord zijn. God zelf bemint ons met heel Zijn wezen en al Zijn kracht. Precies daarop wil het eerste gebod aansluiting geven. Als die aansluiting op Gods liefde begint te lukken, dan gaat ons leven lukken, en vinden we het geluk waarvoor we ten eerste en ten laatste geschapen zijn. Het zou zonde zijn die aansluiting te missen! Temeer daar er nog een verrassing in het verschiet ligt. We hebben gisteren en eergisteren Allerheiligen en Allerzielen gevierd. Doorheen onze dood, zo mogen we geloven, kan onze aansluiting op Gods liefde zó totaal uitgezuiverd en uitgediept en uitgewijd worden, dat Gods eigen liefde ten volle zal vloeien in en doorheen ons en wij met Góds liefde gaan liefhebben. Dat is het hemelse geluk. Een voorsmaak daarvan kan ons – soms! – gegeven worden op aarde. Maar de volle smaak daarvan is voor voorbij onze dood. En die volle smaak wensen en bidden we onze overleden dierbaren graag toe. – Amen.
Br. M.
30e Zondag door het jaar : B : Mc. 10, 46-52 : 27-10-2024
Broeders en zusters,
Het grote verschil tussen Bartimeüs en ons is niet, dat hij blind is en wij niet. Het grote verschil is, dat hij wéét dat hij blind is, en dat wij het van onszelf doorgaans níet in de gaten hebben dat wij blind zijn – blind dan niet lichamelijk, maar geestelijk. Want zoals er lichamelijke zintuigen zijn: oren, ogen, enzovoort, zo zijn er ook innerlijke, geestelijke zintuigen, geestelijke ogen. Ook ons geestelijk oog kan blind zijn – blind voor het geestelijke licht dat er straalt en dat ons in staat stelt méér en dieper en helderder te zien dan met louter onze lichamelijke ogen. Zodat de vraag is: hebben wìj een hélder oog voor dat geestelijke licht?
Wanneer je mensen en dingen ziet vanuit je eigen behoeftes of idealen, dan is je oog troebel, en zie je alles vertekend door jouw eigenbelang of eigenwijsheid of verwonding. Maar als je geestelijk oog helder is, dan zie je in het licht van de waarheid. Wat een prachtige uitdrukking is dat toch: het licht van de waarheid! Zien in dát licht: alles en iedereen zoals ze in zichzelf zijn, in hun eigen waarde en betekenis. In het licht van de waarheid blijken de mensen en de werkelijkheid om je heen veel boeiender …
Ook van mildheid en barmhartigheid gaat een geestelijk licht uit. Wie in dat licht van mildheid en barmhartigheid anderen waarneemt, ook die ziet beter en dieper.
Maar vooral van het geloof gaat een innerlijk, geestelijk licht uit. In het licht van het geloof ziet het innerlijk heldere oog, hoe alles en iedereen op een geheimvolle wijze omvat en gedragen wordt door Gods liefde, en hoe God een weg gaat met de wereld en met elke mens, een weg van kruis en verrijzenis, en hoe God Zich daarin ‘laat zien’.
Er is zoveel méér en zoveel díeper te zien, als ons innerlijk oog helder zou zijn en geoefend om te zien in dat geestelijk licht, in dat geloofslicht!
Hoe kan ons innerlijk oog genezen worden van z’n troebelheid en zelfs blindheid? Allereerst moeten we ons wapenen tegen innerlijke stemmetjes in ons, die zeggen: je hebt toch meer dan genoeg aan wat je met je blote oog kunt zien en met je vinger kunt aanwijzen en met je hand kunt grijpen! Zoals die blinde Bartimeüs uit het evangelie zich moest weren tegen omstanders die hem toeriepen: ‘houd je toch rustig, stel je niet aan’. Zulke stemmetjes in onszelf moeten we overstemmen. Want néé, je hebt níet genoeg aan wat je met je blote oog kunt zien en met je vinger kunt aanwijzen en met je hand kunt grijpen! Als ons dat wél genoeg is, dan zijn we bijziende, slechtziende, ziende blind.
Bovendien kunnen we van Bartimeüs leren, dat we voor onze genezing dáár moeten gaan staan waar Jesus langskomt. Bartimeüs zit niet zomaar toevallig in Jericho, en Jesus komt niet zomaar toevallig door Jericho. De evangelist accentueert die plaats Jericho zelfs omstandig. Waarom? Jericho ligt in een heel diepe slenk in de aardbodem; volgens toenmalig inzicht is het de diepstliggende stad ter wereld. Maar dáár gebeurt het dus! Het topografische, geografische Jericho is symbool voor een geestelijk Jericho: juist in onze diepste blindheid komt Jesus langs, juist in onze diepste geestelijke duisternis, en in onze diep besefte onmacht om onszelf te genezen. Juist dáár. Als wij dáár nu maar gaan staan, dat wil zeggen: onze geestelijke blindheid en onmacht durven op het spoor komen en gaan vermoeden en steeds meer in de volle omvang onderkennen en eraan lijden; als wij dáár nu maar blijven staan, wachtend en hopend, volhardend, al biddend en smekend. Zoals Bartimeüs in zijn Jericho aanhoudend en indringend blééf smeken. Tot we ons helemaal open gesmeekt hebben. Op díe tijd, die precies Zijn tijd is, zal Christus’ licht ons oog dan raken en reinigen en openen. Veelal – als een goede geneesheer – voorzichtig en langzaamaan, om ons niet te verblinden. Vaak zelfs zo voorzichtig, dat we het aanvankelijk nog amper merken. Maar als we, zoals Bartimeüs, de weg van Jesus als zo lichtend en aantrekkelijk gaan zien, dat we ons navolgend aansluiten op die weg, dan mogen we zeker zijn: ja, Christus’ licht heeft ons innerlijk oog werkelijk geraakt; de genezing is begonnen!
Amen.
Br. M.
29e zondag door het jaar B. 20 oktober 2024
Broeders en zusters. Kennen we niet allemaal het spreekwoord: ‘de beste stuurlui staan aan wal’. Dat regeren geen gemakkelijke opdracht is wisten we al en we maken het weer opnieuw mee na het aantreden van de regering hoe moeilijk het is om partijen bij elkaar te houden. Als we de kennis die we over regeren afzetten tegen het evangelie van deze zondag dan is het niet alleen n kwestie van kunnen regeren. Eerlijk gezegd denk ik dat het nog n wonder is dat Jezus volgelingen heeft: n paar nogal vrijpostige leerlingen, ruziemakers, Jezus die zojuist opnieuw over zijn lijden en dood verteld heeft en eraan toevoegt dat zijn leerlingen hetzelfde lot wacht en ook dat je als leerling niet alleen dienaar moet zijn maar slaaf – en daar moet je de beste in zijn – omdat ook Hij – de Mensenzoon – niet kwam om gediend te worden maar om zijn leven te geven als losprijs voor velen, dat betekent in Bijbelse taal: voor allen.
Als Jezus met zo’n programma in een verkiezing zou meedoen moet er n goede tekstschrijver zijn om misschien nog een stem te krijgen, of een volgeling. En toch. De Kerk wacht n mooie toekomst. Laat ik me nader verklaren. De Kerk kan niet meer rekenen op bijzondere aandacht of speciale privileges. Die tijd is voorbij. Jezus heeft zijn leerlingen zijn diepste pijn onthuld en vertelt over zijn diepste vrees. Maar geen woord van medeleven of stilte integendeel: Jakobus en Johannes komen met n verzoek of Jezus iets voor ze wil doen. “Wat willen jullie dan dat ik voor u doe”? is zijn wedervraag. Blijkbaar hebben beiden zitten nadenken over hun toekomst na Jezus’ dood: Mogen wij dan links en recht naast u zitten. Het klink nogal genant: n goede vriend vertelt dat hij zal sterven en je vraagt of je in zijn testament staat. Het is ook geen wonder dat de andere leerlingen kwaad worden. Deze twee Johannes en Jakobus zijn we al eerder tegengekomen bij bijzondere gebeurtenissen en kennelijk denken ze, omdat ze ook alles achtergelaten hebben, dat ze daaraan bepaalde voorrechten kunnen ontlenen en kunnen delen in Jezus’ macht nog altijd veronderstellend dat Jezus ook aardse macht en n rijk zou vestigen. Maar Jezus is overduidelijk tegenover Johannes en Jakobus. “Jullie weten dat wereldse leiders hun tanden laten zien, maar zo is het onder jullie zeker niet”. Jezus spreekt niet over de macht van de vuist maar over de macht van de liefde. Alleen spreken over deze beide leerlingen die kennelijk nog niet begrepen hebben wat Jezus komt doen zou niet eerlijk zijn. Wij beschouwen ons toch ook als leerlingen van Jezus en ook voor geldt dat het bij Jezus en in onze Kerk niet gaat over de eerste plaatsen aan tafel. Het gaat over het volgen van Jezus op zijn weg naar lijden en dood. Het gaat niet over gediend worden maar over het leven geven voor anderen zoals Hij dat gedaan heeft. Dat is niet alleen het lijden aan het einde van ons leven maar over het steeds weer opnieuw sterven omwille van anderen. Sterven aan jezelf: dat is de manier waarop Jezus leefde en Hij vroeg en vraagt zijn leerlingen hetzelfde te doen. Natuurlijk zijn Johannes en Jakobus Jezus met enthousiasme gevolgd toen ze hun vader en boot achter lieten en op de vraag of ze beker kunnen drinken die Hij gaat drinken zeggen ze nog altijd: ja, dat kunnen we. En daar ligt voor ons wellicht ook een herkenningspunt.
Hebben ook wij niet een keer of vaker met enthousiasme op n verzoek gezegd: “Dat kunnen we”. Misschien was dat het geval bij uw huwelijk, bij onze priesterwijding of professie of n baan waarmee we mensen zouden helpen of bij vrijwilligerswerk. Met vreugde en enthousiasme: “Ja”, dat ga ik doen. Maar later kwamen we te weten wat er van ons werd gevraagd. Toen hebben we ons Zijn woorden herinnerd: “Ik ben met u alle dagen”, en “Doe dit tot Mijn gedachenis” vieren we de Eucharistie om de kracht, de volharding en het voedsel de Verrezen nodig hebben. We hebben ons gerealiseerd dat we het niet alleen kunnen en Zijn hulp om Zijn voorbeeld om te volgen. En daar hebben we elkaar bij nodig en we zijn er nog steeds omdat we samen Kerk zijn. En Kerk is waar mensen dienen. De macht van de Kerk is in onze streken verdwenen. We hoeven geen belangen meer te dienen. De Kerk heeft toekomst: met minder macht staan we dichter bij Jezus. Dat maakt je zelf vrij en bevrijd anderen. Er is n wereld te winnen voor Gods liefde en Hij vraagt ons zijn volgelingen of we willen helpen.
Amen.
br. R.
28e ZONDAG DOOR HET JAAR: B: Mc. 10,17-30: 13-10-2024
Broeders en zusters.
“Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen”, Jezus is niet mis te verstaan in Zijn oordeel over de rijkdom. Hij weet de dingen altijd heel kras, en dan bovendien ook nog vaak heel beeldrijk, te zeggen.
Toch moeten we ons afvragen welke rijken een probleem hebben: wie er gehinderd door hun bezittingen niet in slagen dat Rijk van God binnen te gaan. Wie is volgens Jezus zo’n rijke? Hij die vástzit aan zijn bezit. Dat is toch iets anders als: hij die veel heeft. Want er zijn rijken die niet vastzitten aan wat ze hebben, terwijl er armen zijn die gierig willen vasthouden aan het weinige dat ze hebben. Zo heeft het evangelie volgens Matteüs het over Jozef van Arimatéa, een “rijk man”, zo zegt hij heel uitdrukkelijk, die “zich ook als leerling bij Jezus had aangesloten”. Aan Pilatus zal hij om Jezus’ lichaam gaan vragen om het in zijn eigen graf te kunnen leggen. (Mt. 27,57)
Het gaat niet over de omvang van het vermogen, maar over heel iets anders. Dat komen wij te weten, als wij heel eenvoudig de lijn van dit evangelie volgen. Een rijke jongeman komt bij Jezus en vraagt Hem naar het eeuwig leven: hoe moet hij dat verwerven? Die vraag laat zien dat het hier niet om een materialistisch ingestelde mens gaat, iemand die niet geïnteresseerd is in geestelijke of spirituele zaken. Hoe belangrijk is het niet grote en zware levensvragen bij jezelf te durven toelaten? Wezenlijke vragen worden vaak gemeden, en je kunt je afvragen of hier niet angst, naast oppervlakkigheid, een voorname oorzaak is. Maar deze man toont moed en diepgang.
Jezus antwoord met een klassieker: Hij verwijst naar de tien geboden. We kennen ze: “Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen…”. En als de jongeman dan antwoordt dat hij de geboden allemaal onderhouden heeft van jongs af aan, blijkt nog eens zijn diepgang, want hier komt pas duidelijk aan het licht dat het voor hem allemaal niet volstaat: er moet toch méér zijn dan de geboden te onderhouden. Hij ervaart de geboden uit het Oude Verbond als wat het inderdaad vaak ook zijn: minimumeisen, ze geven een benedengrens aan. Geboden en verboden zeggen uit wat je in ieder geval niet moet doen. Het gaat hier om een beloftevolle mens die aanvoelt dat er nog iets beters is dan alleen maar het opvolgen van voorschriften en wetten.
Ook in ons leeft het verlangen méér te zijn dan alleen maar naamchristenen of naamreligieuzen: mensen die de minimumeisen in acht nemen, mensen die geen al te grote misstappen begaan. En we mogen de raad die Jezus aan de jongeman geeft ook niet uitleggen als zijnde vooral gericht aan religieuzen en priesters. Dat is ze zeker óók, maar het is niet correct de tekst alleen maar vanuit deze hoek te verstaan. Voor iedere christen die God serieus neemt is er altijd een méér. Omdat God altijd méér en anders en groter is, dan we al wisten.
En dan komt het keerpunt in het gesprek. Er staat: “Toen keek Jezus hem liefdevol aan”. Een andere, mogelijke vertaling is: “Jezus keek hem aan en ging van hem houden”. Er was tot dat moment alleen het spreken over plichten en geboden: het was een zakelijk gesprek geweest. Nu Jezus hem aankijkt neemt alles een andere wending. Wordt het allerpersoonlijkst. En blijkt ook pas hoe echte godsdienstigheid altijd weer een verder en dieper, een hoger en totaler kent. Benedengrenzen zijn voor echte godsdienstigheid niet genoeg. Voor haar gaat het om méér dan een zakelijke transactie.
Echte godsdienstigheid is een persoonlijke ontmoeting met de Heer. En Hem ontmoet je pas als je méér verlangt dan alleen maar een naamchristen of naamreligieus te zijn. Dan kun je ontdekken hoe Zijn liefdevolle blik ook op jou rust. En hoe levendig die blik is. Zeker zul je dan ook van Hem horen waarin je nog kunt groeien. Als je dat kunt aanhoren, tegen Zijn opbouwende kritiek bestand bent, dan is uit die ontmoeting een levende relatie ontstaan. Een persoonlijke liefdesband die altijd zal blijven.
Voor een persoonlijke relatie met God of Jezus komt het er maar op aan te volhárden onder de liefdesblik die Jezus op je werpt. Er niet onder vandaan te vluchten, in rijkdom of wat dan ook. Dan ontváng je die band met Hem, in heel zijn volheid, een band die vol hoop is. Altijd weer en altijd nieuw mag je weten: “Voor God is álles mogelijk”. Amen.
Br. J.
27STE ZONDAG DOOR HET JAAR : B : Mc.10,2-12 : 6-10-2024
Broeders en zusters,
In het evangelie van vandaag stuiten we op iets unieks, op iets kostbaars. In alle godsdiensten bestaat de mogelijkheid tot echtscheiding. Ook in het Oude Testament en het Jodendom, zij het vooral vanuit het vreselijk eenzijdige perspectief van de man. Alle samenlevingen staan echtscheiding toe, of het nu de oude Griekse en Romeinse is of die van tegenwoordig. Met hogere of lagere drempels, maar overal is echtscheiding mogelijk en toegestaan. Alleen in het christendom niet. Daar is Jesus in het evangelie op diverse plekken heel pertinent in; één daarvan hoorden we zojuist. En alleen onze Katholieke Kerk houdt zich hier strikt binnen de ruimte die Jesus aangeeft; als het niet anders kan (en sommige gevallen zijn schrijnend!), kunnen gehuwden wel apart gaan leven, maar geen echtscheiding, geen ontbinding! Wat zou het immers voor zin hebben kerk te zijn en tegelijk Jesus’ unieke en kostbare woorden over de onontbindbaarheid van het huwelijk tussen halve of hele haakjes te zetten?
En dat terwijl er in onze tijd zo veel echtscheidingen zijn! De laatste cijfers spreken van 40% van álle huwelijken, dus óók onder gelovigen en kerkelijk gehuwden; en ook zij voelen zich dan geheel vrij om weer een nieuwe relatie aan te gaan. Niemand zal hen op grond van het evangelie willen veróórdelen, indachtig die andere woorden van Jesus: Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld wórden. Véroordeel niet, dan zult ge niet véroordeeld wórden. Maar intussen stáát Jesus’ opvatting wel als een blok! Houdt Hij dan geen rekening met de weerbarstigheid van het leven of met de hardheid van onze harten of met de ontwikkeling en ook afsterving van liefdesgevoelens? Wat móet je met Jesus’ unieke en stellige standpunt?
Laten we aansluiting proberen te vinden bij een diepere laag in Jesus’ woorden: die sprankelende laag die Jesus’ unieke woorden doet stralen als een kostbare schat. Dan valt op, dat Jesus ons, zwakke, falende mensen kennelijk in staat acht hier en nu te kunnen leven volgens het oorspronkelijke plan zoals God ons geschapen heeft, als leefden we in het paradijs! Op het gebied van huwelijk en echtscheiding toegepast: In het begin – zegt Jesus; dus: oorspronkelijk – heeft God de mens als man en vrouw gemaakt en een man en een vrouw zullen zich aan elkaar binden; wat God derhalve heeft verbonden mag een mens niet scheiden. Zouden wij, zwakke, falende mensen werkelijk kunnen leven volgens Gods oorspronkelijke plan met ons, als leefden we hier en nu in het paradijs? Waar haalt Jesus het vandaan om ons zo hoog in te schatten? Getuigt dat niet van weinig mensenkennis?! Maar Jesus haalt dat ook niet uit zijn ménsenkennis, Hij haalt het uit zijn Gódskennis. Hij weet hoe God zijn Vader ons mensen ontzaglijk en onzeglijk nabij komt. Hoe God in en door Jesus zijn ‘Rijk’ opricht in en onder mensen, als een onvermoed nabije vertrouwelijkheid Gods, die de kracht heeft ons als het ware te betoveren en mee te slepen, ons verharde hart te ontbolsteren en ons verstrooide en verscheurde leven te ordenen tot de oorspronkelijke gaafheid. Zózeer komt God ons mensen nabij dat dat hier en nu al gaande is! En is dat in de kern niet paradijselijk?! Willen wij in een huwelijksband, maar ook op andere terreinen van het leven, volgens de oorspronkelijke bedoeling ervan leven, dan is er maar één toegangsdeur en één hefboom: in geloof en overgave, biddend, tastend binnentreden en binnengehaald worden in die zich aandienende onvermoed nabije vertrouwelijkheid Gods.
Om dat toe te laten en toe te eigenen is dat aan onze kant een lang groeiproces. Dat betekent voor een huwelijk, ook als het daar vol spanning zit: geef niet te snel op: onder de invloedssfeer van Gods kostbare nabijheid kan mogelijk en werkelijk worden wat eerst onmogelijk of onhaalbaar lijkt. Bij zo’n lang groeiproces is er steeds ook een keerzijde: het gaat zo langzaam, het duurt zo lang, soms levenslang. De weg naar het paradijs blijft nog lang tegelijkertijd een kruisweg, zodat het niemand hoeft te verbazen als iemand struikelt en valt, en het ook jezelf niet hoeft te verbazen als je zelf struikelt en valt. Maar verbaas je veel meer over dat andere: die kostbare, ontzaglijke en onzeglijke nabijheid Gods, en de wonderlijke kracht daarvan.
Amen.
br. M
26e ZONDAG DOOR HET JAAR : B : Mc. 9, 38-48 : 29-09-2024
Broeders en zusters,
Stel, iemand zou een film maken van het zojuist voorgelezen evangeliegedeelte, vers voor vers. Die film zou een golf aan opspraak oproepen. De vertoning aan jeugdigen zou verboden worden. En volwassenen zouden eerst de waarschuwing krijgen: ‘schokkende beelden!’ Mensen die zichzelf een ledemaat afhakken, of een oog uitrukken. Gewelddadig iemand verdrinken door hem met een molensteen om de hals in zee te werpen. Duivels uitdrijven. Én nog driemaal de hel, waar de worm van de vertering niet sterft, dus eindeloos aan je blijft knagen. Dát zijn de beelden in het evangelie van vandaag.
Vanouds zegt de kerk, en terecht: we moeten die uitspraken niet letterlijk nemen, maar als beeldspraak of als een retorische overdrijving – in sommige culturen, waaronder die waarin Jesus leefde, overdreef men graag en zette men graag zwaar aan. Zeker. Maar we moeten oppassen dat we zo niet verdoezelen waar het eigenlijk om gaat. Het mogen dan beelden en overdrijvingen zijn die Jesus gebruikt, maar waar Hij het over heeft, wat Hij eigenlijk bedoelt, is wél een zaak van leven of dood! Niet een zaak van moord en doodslag, niet een zaak van bruut geweld – zeker niet! Maar het gaat in het evangelie van vandaag, het gaat in het evangelie überhaupt, het gaat in de kerk wél over leven en dood!!
Hoe dan? Jesus spreekt over het leven binnengaan. Bestaan, ademen, leven in de biologische zin bedoelt Hij dus niet. Daar zitten we middenin; en waar we al middenin zitten, daar hoeven we niet nog eens in binnen te gaan. Meedraaien in de mensenmaatschappij, leven in de sociale betekenis ook niet. Ook daar zitten we middenin; ook daar hoeven we niet nog eens in binnen te gaan. Welk leven bedoelt Jesus dan wél als Hij spreekt over het leven binnengaan? Jesus gebruikt in het evangelie van vandaag ook als paralleluitdrukking binnengaan in het Rijk Gods. Binnengaan in het leven is dus hetzelfde als binnengaan in het Rijk van God, in het leven van God. Wij zijn geroepen om nu al hier op aarde en later in eeuwigheid binnen te gaan in het leven van God. Dát is leven in volheid. En wie daarbuiten blijft, is levend eigenlijk – dood.
Welke gestalte heeft hier op aarde dat binnengaan in het leven van God? Daarvoor moeten we even terug naar de passage in het evangelie die net aan vooraf gaat aan de passage van vandaag, en die vorige week is gelezen. Daar had Jesus gezegd: Als iemand de eerste wil zijn (de eerste in evangelische zin, de eerste dus in de ogen van God en niet volgens wereldse schijnwaarheid), – als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten wezen en de dienaar van allen. En Jesus nam een kind in zijn armen en zei: Wie een kind opneemt in Mijn naam, die neemt Mij op. Dus: in de onooglijke gestalte van dienstbaarheid, in de deemoedige gestalte van zorg en aandacht voor de kleinen en zwakken, in de nederige (en vernederende) gestalte van zelf de kleinste en zwakste durven zijn, in de povere gestalte van het arme gebed van de arme van geest – in díe gestalten delen we in Jesus’ eigen gestalte en levensbeweging. En met die levensbeweging van Jesus zelf gaan we – ook nú al op aarde! – mee binnen in het leven van God Zijn Vader, die vólheid van leven is.
Laten we ons niet verkijken! Laten we ons niet van de wijs brengen! Mensen kunnen misschien wel ‘groot’ en ‘machtig’ en ‘geslaagd’ zijn, en ‘alles uit het leven halen’ – mensen dus van wie men zegt: het leven lacht hen toe. Maar als ze niet delen in de dienstbare, deemoedige, zwakke en arme levensgestalte en levensbeweging van Jesus, dan zijn ze levend eigenlijk – dood. Het gaat in het evangelie en in de kerk werkelijk om leven en dood: om de échte dood en het échte leven. En om onze consequente en volgehouden keuze voor het échte leven. Anders zijn wij levend eigenlijk – dood.
Amen.
Br. M.
25e zondag door het jaar B, 21 september 2024.
Broeders en zusters,
Bij een gesprek met jonge ouders over de doop van hun kindje, ik weet niet of ik dit voorval al eens in een preek hier heb verteld, maar nu schoot het me weer te binnen naar aanleiding van het evangelie. In zo’n gesprek komt van alles aan de orde waar zo’n jong stel mee bezig is maar uiteindelijk wil je toch wel enkele argumenten naar boven halen waarom ze de doop voor hun kind zo belangrijk vinden. Het wilde maar niet lukken behalve dan dat het traditie was in de familie. Geloofstaal en woorden ontbraken helemaal maar niet de goede wil. En ineens zei de vader: “we hebben gehoord dat als n kindje niet gedoopt is het later niet naar de universiteit kan gaan”. Aanvankelijk was ik perplex. Hoe onwaar ook natuurlijk: uit zo’n gezegde blijkt wel de ongelofelijke liefde en zorg voor hun kind: die spatte er vanaf. Verder ben ik niet gekomen en heb dat kindje gedoopt .De liefde van ouders voor hun kleine kinderen en hulpeloze baby’s is het mooiste en eerlijkste zo ongeveer wat we onder de zon aantreffen: authentiek en geloofwaardig. Belangeloze dienstbaarheid en grenzeloze bezorgdheid: doodgewone ouderliefde. Die blijft ook. Ook als het later moeilijk wordt en je ze achter het behang wil plakken. Zelfs bij ruzie blijft het knagen: het zijn onze kinderen.
Het evangelie van vandaag spreekt over: dienen en dienstbaarheid als de kern van het evangelie. En dat is nog niet zo eenvoudig als Christus hierover zegt dat je maar goed dienstbaar kunt zijn als je de laatste wil zijn en dat ook nog het doel van je christelijk leven is. Het lijkt wel tegendraads aan de schepping die elke mens de behoefte in het hart geplant heeft om zichzelf te zijn, de eerste, de grootste, de beste, de belangrijkste. Maar als we de tekst goed lezen dan is daar geen tegensspraak. Er staat: als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten wezen – moeten worden – in het dienaar zijn van allen. De laatste worden om de eerste te zijn in het dienen. Dat is ons doel als volgelingen van Jezus Christus. Dat is je talenten en mogelijkheden maximaal ontplooien niet van bovenaf maar van beneden af: als dienaar. Het begrip dienen en dienstbaarheid is vaak een te bol begrip: een begrip dat gevaar loopt zijn oorspronkelijke frisheid en inhoud te verliezen omdat het gericht is op excentrieke prestaties en ongewoon doen, opvallen. Maar dienen in christelijke zin is doen wat gedaan moet worden: op je eigen plaats, binnen je eigen levenscontext. Waar de arme om brood vraagt, waar de verdrukte om ruimte vraagt, de hopeloze om hulp, de eenzame om iemand naast zich. Je moet het al gezien en gedaan hebben voordat de vraag komt. Als je moet zoeken ben je eigenlijk te laat omdat je het onmiddellijk voor de hand liggende niet ziet. Dienstbaarheid heeft niets te maken met slaafsheid of krampachtige onderdanigheid zonder vreugde, zonder spontaniteit, zonder initiatief. Dienstbaarheid vraag om wakkerheid, vindingrijkheid. Alertheid, je moet inventief zijn zoals de Schepper inventief was bij onze schepping. Door zo dienstbaarheid dag aan dag in te oefenen en zo tot onze stilzwijgende levenshouding te maken kom je het dichtste bij Jezus. En dat brengt vreugde en vrede. Dat is de vrucht van onze weg van de laatste te zijn om de eerste te worden in dienstbaarheid en dienen. Het is de vrede zoals we straks weer zullen horen voordat we de heilige communie ontvangen: “Mijn vrede geef ik u Mijn vrede laat ik u”, let niet op onze zonden maar op het geloof van Uw Kerk”. We horen met de mond van de Kerk de dragende liefde van Christus die ons verder draagt dan we onszelf kunnen dragen. En ineens mogen we dan beseffen dat God die ons als zijn kinderen draagt bij ouders is. Dan begrijpen we wat Jezus deed toen Hij een kind nam na de woordenwisseling over wie de grootste was, het in hun midden zette en zei: “Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op: en wie Mij opneemt neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft”. Bij de niet geringe opgave dienaar te zijn zoals Christus kan het ons helpen als wij God liefhebben als óns kind.
Of mijn dopeling de universiteit heeft gehaald weet ik niet maar naar de maat van de dienstbaarheid en zorg zal dit kind hebben gezien wat liefde doet. Is dat niet wat we elke dag van God mogen ontvangen en leren? Laten we Hem liefhebben als ons kind: een betere leerschool is er niet.
Amen.
br. R.
24E ZONDAG DOOR HET JAAR: B: MC. 8,27-35; JES. 50,5-9: 15-9-2024
Broeders en zusters.
‘Wanneer wij naar de kerk gaan, is het nog niet zeker dat God ook gaat’, zo zegt een be-kende theoloog uit Protestantse hoek O. Noordmans. De man bedoelt natuurlijk niet te zeggen dat God zou kunnen ontbreken in Zijn huis; wel dat wij kunnen ontbreken, dat wij feitelijk in ons hart, met onze gedachten en met onze gevoelens, helemaal niet zijn waar wij zijn. In Zijn eigen huis God straal negeren.
Naar de kerk gaan betekent ook: je door God laten toespreken. Schriftlezingen zijn daar-toe het geëigende middel. ‘God de Heer heeft mijn oor ontsloten’: het zijn de eerste woorden uit de eerste lezing waarin de profeet, of ook wel Gods dienaar, laat weten met God in gesprek te staan. Die woorden van God zijn de zin van ons leven. Ze verwoorden wat ons leven betekent en ze willen wekken en bemoedigen, lokken en meenemen. In één woord: Gods spreken wil ons opvoeden en ons thuisbrengen. Bij Hem en bij elkaar.
‘God heeft mijn oor ontsloten’: we zouden allemaal moeten hopen dat wij deze woorden kunnen nazeggen en beamen. Vooral omdat het niet zo vanzelfsprekend is dat God ons überhaupt áánspreekt. Zouden wij niet verwonderd moeten zijn dat God zo’n belang in ons stelt dat Hij het woord tot ons richt? Ons wegtrekt uit onze zelfgenoegzaamheid en onze bestaanshorizon wil verbreden en verdiepen?
Als ons oor echt ontsloten is: wat kunnen we dan verwachten? Wat gebeurd er dan? Dan wordt ons een verhaal vertelt. Een lang verhaal eigenlijk, want deze spreker is niet zuinig met zijn woorden. En dan gebeurt er inderdaad iets. Of: niets natuurlijk. Je kunt moeilijk een neutrale positie innemen nadat je geluisterd of gelezen hebt. Zeker niet als je er in slaagt wat méér woorden tot je te laten komen. Dan wordt de kans alleen maar groter dat er inderdaad iets gaat gebeuren en het tot je doordringt wat er gezegd wordt. Dat de betekenis van de woorden een zekere indruk op je maakt, die zich in je lijkt vast te zetten. De woorden blijven hangen en je raakt er aan gehecht, wilt ze niet meer kwijt. En dat is nog maar bleekjes gezegd, voorzichtig geformuleerd. Want gaandeweg zul je door Gods woorden vaker dan ééns letterlijk omver worden geblazen. Dat betreft dan allemaal de interactie of uitwisseling tussen spreker en hoorder.
Maar er is méér. Degene die toehoort staat ook in de wereld en verhoudt zich tot de we-reld en staat bloot aan wat hem omringt. Zo had ook het woord van God op de apostel Petrus al indruk gemaakt. Hij had gehoord over iemand die nog komen moest en die het volk zou komen bevrijden. De ‘Messias’, zo wist Petrus, zou eens komen en redden van de Romeinse bezettingsmacht. Toch wordt hij door Jezus terecht gewezen omdat Petrus dat woord eigenlijk helemaal niet goed begrepen heeft. De juiste betekenis van Gods woord kan vaak nog wel wat correctie gebruiken dus. God verstaan veronderstelt dat je bereid bent je laten te laten corrigeren. Steeds weer te laten corrigeren. Luisteren naar het Woord van God: je bewandelt een weg van uitzuivering en loutering, maar dan ook meteen van inwijding en toenadering.
‘God heeft mijn oor ontsloten’: dat is een proces, een weg om te gaan. Een levenslange weg. Ook de dienaar van God, de profeet, verhoudt zich tot de wereld. En op niet mis te verstane wijze ook nog staat hij in relatie tot de hem omringende wereld: ‘en ik heb mij niet verweerd en ben niet teruggedeinsd’, zo vervolgt hij. ‘Mijn rug heb ik prijs gegeven aan hen die mij wilden slaan… mijn gezicht heb ik niet onttrokken aan beschimping en bespuwing’. Een oplettend toehoorder zal hier een verwijzing naar Jezus’ lijden en dood in horen.
Het heel nieuwe en onverwachte dat Jezus is komen brengen zal zijn dat Petrus moet gaan begrijpen dat met de schijnbare nederlaag van deze Messias Gods overwinning op zonde en dood pas tot stand kan komen. Omdat Jezus wél luistert naar Gods woord en Hij ook de Schriften vervuld kan Hij ook ons vernieuwen. Hij heeft altijd geweten wat de profeet of dienaar tot twee maal toe herhaalt: ‘God de Heer staat mij bij’. Mocht het ook tot ons doordringen: Gods woord, opdat ook wij vertrouwen kunnen schenken aan God; steeds weer. Amen.
Br. J.
Broeders en zusters,
Effeta, sprak Jesus in het toenmalige Aramees. Effeta: Ga open! Dat ene woord reikt tot diep in wat Jesus als zijn levensopdracht zag. Mens, ga open! Jesus sprak dat woord tot een doofstomme, een mens die kan horen noch spreken, dus veroordeeld is tot een soort levenslang opgesloten zitten in zichzelf. Laten we meteen vaststellen, dat er tijden zijn in óns leven, dat wíj als een doofstomme zijn: opgesloten in onszelf, geblokkeerd, niet in staat open te leven. Terwijl het juist volgens Jesus zo belangrijk is ópen te staan: want nú breekt het Rijk van God door, nú wil God zijn liefde mácht over ons laten krijgen, nú mogen wij ons Gods kinderen weten in een wonderlijke overmaat van nabije vertrouwelijkheid Gods. Dan is het toch doodzonde, als we dat niet kunnen meemaken en doorgeven, omdat we dicht zitten en geblokkeerd zijn!
Effeta: Ga open! Dat blijft Jesus’ levenswerk, in de kerk, in ons. Al vanaf het doopsel. Bij elke doopselviering hoort een ritueel, de ‘effeta-ritus’ geheten. Na de doop raakt de priester met zijn vingers de mond en de oren van de dopeling aan, zoals Jesus deed bij de doofstomme. En dan zegt de priester, net als Jesus toen, tot in het Aramees toe, effeta, ga open. Zo is meteen het christelijk levensprogram duidelijk: blijf, nu je doopsel jou geopend heeft, toch open mensen! Blijf toch als kinderen Gods die open en vrij leven in die overmaat van Gods nabije liefde! Laat niet toe dat je weer dichtslibt! – Maar hoe blijf je open? Of word je opnieuw open? En hoe kunnen we elkaar daarbij helpen? Laten we opnieuw kijken hoe Jesus met die doofstomme omgaat.
Vóórdat Jesus Effeta, ga open! zegt, slaat Hij zijn ogen ten hemel en bidt Hij met de blik van zijn hart. Gebed maakt mensen open en houdt mensen open. Wij hebben allemaal iemand nodig die voor ons bidt; en wij zouden allemaal minstens één mens moeten hebben voor wie wij bidden. Al biddend houden we onszelf en elkaar open. Zonder gebed slibt ons leven dicht en kapselt de wereld zich in. Al biddend wordt ons leven de plek waar God ons leven kan raken en beademen.
Bovendien: vóór Jesus Effeta, ga open! zegt, zucht Hij. Hij zucht bij zijn bidden. Geen klagend of geïrriteerd zuchten, maar een bewogen zuchten, bewogen door de nood van die ander, en tegelijk bewogen door de Geest Gods die over deze aarde gaat en haar in die nood tot barensweeën stuwt. Want bidden heeft z’n eigen bewogen dieptes, en kan op z’n diepst onmiddellijk aansluiten bij Gods heilige Geest. Onze aarde zit vol van die bewogenheid van Gods Geest: die ligt voor het aanhaken. We hoeven slechts te denken aan het immense leed in allerlei delen van de wereld. Zijn wij bewogen door hun nood? Niet sentimenteel maar veel dieper? – bewogen met Gods heilige Geest mee? Leven wij, bidden wij, als het nieuws ons keer op keer bereikt, voorbij de laag van verveeld zijn of er moe aan zijn, in die open diepte waar de Geest Gods beweegt? Hoe dieper ons gebed, hoe meer we onszelf en anderen openhouden.
Tenslotte: Jesus steekt die doofstomme heel confronterend de vingers in z’n dove oren en – nóg confronterender! – Hij spuugt hem in z’n sprakeloze mond. Het zal je maar gebeuren! Wat we daar verder ook van vinden, we kunnen het in elk geval ook als voorafbeelding nemen voor iets dat in wezen nóg confronterender is: in deze en in elke eucharistie en communie raakt de Heer heel ons wezen frontaal aan doorheen onze mond. Als dat ons beweegt en ráákt, mogen we weten dat de Heer van binnen uit bezig is frontaal blokkades te doorbreken en ons open te krijgen, open te houden. Daarop doordenkend, mogen we vermoeden dat confronterende situaties vaker Gods breekijzer zullen zijn: al die keren dat iets onaangenaams zich aan ons opdringt en in ons leven binnendringt: een ziekte bijvoorbeeld, een afscheid, een ingrijpende teleurstelling, een schrijnend tekort. Zoiets haalt ons confronterend uit ons gewone doen, en kán ons openbreken voor iets diepers, voor een Aanwezigheid met een hoofdletter: voor Gods liefde die wil doorbreken en mácht over ons wil krijgen. Waarom zouden we ook elkaar niet helpen die taal van God beter te verstaan?
Amen.
Br. M.
Broeders en zusters,
Joden in de tijd van Jesus zouden nooit gaan eten zonder eerst de handen en schotels te wassen. Het evangelie maakte er uitvoerig melding van. Dat was traditie, en ook een godsdienstig ritueel. Je handen wassen voor het eten voorkomt (zeker in een tijd dat men weinig bestek gebruikte), dat er allerlei vuiligheid mee naar binnen gaat. Het voorkomt besmetting en ziekte. Ook het verbod voor Joden om bepaalde soorten vlees te eten berust mede op gezondheidsredenen. Het betreft namelijk precies die vleessoorten die relatief snel bederven. In de Middeleeuwen ging de pest veelal aan de Joden voorbij, omdat zij zich aan die hygiëne-voorschriften hielden.
Zulke regels en geboden worden in de Bijbel reinheidswetten genoemd, omdat ze de gezondheid en gaafheid (oftewel ‘reinheid’) van het lichaam beogen. Je moet met de gezondheid en gaafheid van je lichaam verantwoord omgaan, want het zijn waardevolle gaven van de Schepper, waarmee je de Schepper kunt eren en je levenstaken kunt opnemen. Daarom waren die wassingen meteen ook een godsdienstig ritueel. – Al hebben wij moderne westerse mensen geen boodschap aan oude rituelen, onze zorg voor een gezond en gaaf lichaam is er niet minder om. We wensen elkaar graag vooral veel gezondheid toe, want – zeggen we – dat is het belangrijkste. En hoeveel hebben we er niet voor over om ons lichaam gaaf en vitaal te houden. We leven in een tijd van lichaamscultuur en gezondheidscultuur, van lichaamscultus en gezondheidscultus.
Jesus wijst er vandaag in het Evangelie op, dat lichamelijke gaafheid en gezondheid niet alles is. Er is ook een morele gezondheid. En die is zeker niet minder belangrijk. Daarom zegt Jesus: je wordt niet alleen ziek als iets verkeerds je mond ingaat; als iets verkeerds van je binnenste uitgaat, dan verziekt dat nog veel meer. Wat heb je aan een gezond lichaam, of aan een samenleving van gezonde mensen, als er wordt gelogen en bedrogen, als jaloezie en eigenbelang de verhoudingen kapot maken, als er ontucht wordt bedreven of gestolen wordt? Dan ben je doodziek, ook al ben je kerngezond.
Een gezonde binnenkant, een gaaf hart, vindt Jesus belangrijker dan een gave buitenkant. Het gaat Hem om een cultuur van het hart, om zuiverheid van hart, die zich uitdrukt in het leven. Maar een cultuur van het hart is zo gemakkelijk nog niet. Je kunt gemakkelijker je lichaam trainen en verzorgen dan je hart. Toch zul je ook daar werk van moeten maken. Jesus waarschuwt ervoor al te snel zo maar te vertrouwen op je hart. Wees eerlijk; kijk naar binnen: daar leeft heel wat wildgroei: een warwinkel van bewuste en onbewuste, hoge en lage motieven en verlangens en krachten en machten. Wie kan zich aan zijn eigen haren uit dat moeras trekken? En zijn of haar eigen hart zuiveren en op orde krijgen? Zodat het een gaaf en heel en zuiver hart wordt? Ligt dat wel in onze macht?
Daarom is het zo belangrijk ook aandacht te hebben voor je gelovige gezondheid. Want naast je lichamelijke gezondheid en naast je morele gezondheid is er nóg een gezondheid: je gelovige gezondheid: dat je een levende band met God hebt, dat je leeft in overgave aan Hem, dat je raakt aan de levende Christus, zodat Zijn leven en kracht jou kan raken. Gelovige gezondheid bewerkt, dat je je hart laat herscheppen door God. Herscheppen tot een nieuw hart, waarin Gods eigen heilige Geest zal wonen en bidden en werken. Die zal je verder álles leren. Als er gelovige gezondheid is, kun je een haperende lichamelijke gezondheid beter dragen; kun je zelfs ook eigen en andermans haperende morele gezondheid beter dragen en duiden, en durf je de wanorde in eigen en andermans hart onder ogen te zien zonder wanhopig te hoeven worden. Want God kan en zal juist uit die puinhopen herscheppen. We hebben behoefte aan een echte ‘geloofscultuur’. – Zijn we bereid minstens evenveel zorg en tijd te besteden en belang te hechten aan onze geloofsgezondheid als aan onze lichamelijke gezondheid?
Amen.
br. M.
Vandaag vieren we het Kerkwijdingsfeest van de Abdijkerk waarin de kloostergemeenschap dagelijks en velen van u elke zondag naar hier komen om samen door het vieren van de Eucharistie ons geloof te belijden en te voeden. Ons geloof allereerst in de grote daden die God heeft verricht. Dat is de schepping van de wereld, de schepping van de mens, en dat Hij zijn eigen Zoon naar ons mensen heeft gestuurd om een innig contact met Hem voor elke mens mogelijk te maken. Dat allemaal vieren we elke keer als we hier bijeen zijn op Jezus’ uitnodiging bij het Laatste Avondmaal: Blijf dit doen tot Mijn gedachtenis. We vieren dat Jezus voor ons geleden, gestorven en verrezen is. God wil aan ons leven in overvloed schenken.
Misschien kan het daarom verbazing oproepen dat wij vandaag het verhaal van Zacheüs, de tollenaar horen. De ambtenaar die, mogelijk gemaakt door zijn ambt als belastinginner van de Romeinen, een enorm fortuin had verworven. Nu denk ik dat wij niet willen horen dat we op een lijn met deze man worden gezien door de samenstellers in Rome van de liturgie voor het feest van Kerkwijding. Als we dat vermoeden dan kijken we te eng. De crux van het verhaal zit in het woord: heil. Wat is dat, wat betekent – HEIL – voor ons. In het woord heil zit ook het woord heel, compleet. Maar wat is dat hele, dat compleet zijn. Wanneer ben je gaaf, heel en compleet? Iedereen heeft daar wel een beeld bij: een gave mens, iemand die goed in elkaar steekt. Echt complete mensen kennen we niet denk ik: bij iedereen of op iedereen is wel iets aan te merken. Maar wat is dat heil dan? Om een antwoord op die vraag te vinden moeten we terug naar het verhaal van Zacheüs en kijken in welke context dat woord heil gebruikt wordt. Dat woord staat aan het slot in de een na laatste zin:” Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham” en vervolgens:” De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en om te redden wat verloren was”.
Wat Jezus voor zijn gastheer in zijn huis bereikte was dat Hij ruimte schiep voor Zacheüs want Hij had hem al gezien voor Zachëus Hem zag: Jezus is op zoek om heil te brengen. Jezus zelf is het Heil want doordat Jezus hem zag en in zijn huis kwam veranderde Zacheüs radicaal van levenswijze; er vond een bekering plaats, een omkering, een ander manier van kijken en handelen. Niet meer pakken en hebben maar geven en delen. Zelfs veel meer dan hij genomen had: het vierdubbele. Zacheüs ging handelen als Jezus. Hij werd in zekere zin als Jezus zelf. Een wonderlijke ruil vond er plaats: de gastheer wordt als de gast. Bij ons ligt daarom de uitnodiging om als gasten van de Gastheer Jezus – ook die wonderlijke ruil te laten plaatsvinden: dat we ons laten meenemen door de Gastheer om te worden en te handelen zoals Hij. Hij schept immers ruimte. Jezus’ grootheid en Gods almacht zijn niet allereerst dat ze alles beheersen maar dat er geen grenzen zijn aan hun liefde en barmhartigheid. Aan hun zoeken naar ons mensen is geen einde. Dat ze ruimte scheppen en aan ons de keuze laten om een Zacheüs te worden omdat we niet compleet zijn maar wel completer kunnen worden. Gaver ook, ook meer heel: woord en daad worden een.
En dat is precies wat we vieren in de Eucharistie: de heelheid van Christus. Bij Hem zijn woord en daad één. Zijn liefde ging tot op het kruis. Het zal ons duidelijk zijn dat woorden als: geloven kan ik ook zonder kerk, en ik doe toch wel goed niet persé onwaar zijn of maar ten dele. Maar dat is, dat kan voor een christen niet genoeg zijn. En dat is niet genoeg niet omdat we altijd tekort zullen blijven schieten maar omdat we Gods liefde onderschatten. Heeft Hij juist het zwakke niet uitgekozen om het sterke te beschamen? Komt in onze zwakheid niet Zijn kracht tot uitdrukking? Om dat geloof en dat heil dat ons geschonken wordt gaat het telkens weer.
De visie op het leven bij Zacheüs veranderde totaal, hij werd een andere, nieuwe mens omdat hij Jezus in zijn zoektocht naar Hem serieus nam en in Hem geloofde. In Christus ligt ons heil en we krijgen er deel aan telkens weer als we het Brood des Levens hier breken en ontvangen en we beseffen dat het daarom bij een Kerkgebouw om veel méér gaat dan om stenen hoe mooi ook opeengestapeld. Het kerkgebouw is teken van levend geloof in de aanwezigheid van God: midden onder ons.
Amen
br. R.
20e zondag door het jaar : B : Joh. 6, 51-58
Broeders en zusters,
We verlangen naar onvoorwaardelijke liefde. Naar liefde zonder veel ‘mitsen en maren’. Naar liefde die zegt: ‘Ik heb je lief hoe dan ook. Wat er ook gebeurt en hoe je jezelf ook zult gedragen: ik heb je lief’. Ouders lijken wel eens iets van die liefde zonder voorwaarden voor hun kinderen te hebben. Ze blijven in dat kind altijd veel zien, ook dat kleine hummeltje blijven ze zien en koesteren dat moeder eens met barensweeën ter wereld heeft gebracht en dat zich ook wel eens vreselijk is kunnen gaan misdragen. Misschien is het wel verslaafd geraakt aan drugs en doet het een beroep op de ouders dat eigenlijk onhoudbaar is…
Elk mensenhart is onpeilbaar diep, maar waar het nu het meest naar hongert of haakt: daarover gaat het ook in de lezingen van vandaag. In de eerste lezing wordt de mens uitgenodigd naar “wijsheid” te haken. Alle mensen worden opgeroepen aan te gaan zitten aan de al gedekte tafel om zich aan de goddelijke wijsheid te goed te doen. Wat doe je aan tafel? Daar éét je en daar tref je ook een gastheer en andere gasten, waarmee je je onderhoudt en ook hetzelfde eten gebruikt. Wij zullen gehoor geven aan die oproep en zo dadelijk aan tafel gaan. “Betreedt de weg van het inzicht”: zo luidde de tekst. En wáár zouden we dat inzicht nu beter kunnen vinden dan bij onze Heer? Jezus zal ons vragen aan te zitten aan tafel en noemt zichzelf “levend brood”. Als we bij Jezus in de leer gaan stuiten we meteen ook op die grootste honger die in ons leeft.
Die meest eigenlijke honger van de mensen zal blijken te zijn dat zij allen hongeren naar een onvoorwaardelijke liefde. En als “wijs” mag nu juist die mens gelden die naar die onvoorwaardelijke liefde op zoek gaat. Een liefde die bereid is aan je te lijden. Die mens is wijs die er zich gaandeweg van bewust wordt dat dáár, op die tafel en aan dat altaar, steeds het bewijs geleverd wordt van Gods onvoorwaardelijke liefde. Jezus IS die liefde die tot het uiterste gaat en bereid is te lijden aan mensen. Het is alsof Hij daar, aan die tafel, zegt: “Ik ben bereid ondenkbaar lijden voor u te doorstaan”.
Jezus zelf noemt het besloten liggen van die liefde in zijn persoon zijn “vlees en bloed”. “Mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank”. En als zijn toehoorders nog niet als echt wijs mogen gelden en zich afvragen hoe hij hun zijn vlees te eten kan geven, dan mogen Jezus’ woorden óns toch niet meer verrassen. Want wij horen het vaker: “Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam”. Wij christenen geloven dat alles wat liefde, wijsheid of waarheid heten mag, besloten ligt in deze ene mens Jezus.
Die ons inderdaad onvoorwaardelijk liefheeft. Die bereid is te lijden aan ons en voor ons. Omdat Hij het niet kan hebben dat er grenzen gesteld worden aan het liefdesverkeer tussen hemel en aarde. Ook niet door de dood. Dáárom dat teken aan tafel net vóór Zijn dood. Hij betaalt de losprijs en verzoent ons. Er is voor Hem eenvoudigweg nooit genoeg liefde. Zelfs menselijke ontrouw is niet bij machte Hem er van af te brengen zich voor ons te geven. Opdat de liefdesstroom die van God uitgaat zich toch steeds opnieuw maar weer een weg zou kunnen banen. Naar ons toe, en van ons uit.
Gods liefde mag onvoorwaardelijk zijn, maar daarom geschiedt ze nog niet buiten ons om. Een vrij liefdesverkeer tussen hemel en aarde kan niet geleefd worden door mensen die gevangen zitten in duizend-en-één onvrijheden. Mensen die niet de diepste honger zoeken te lenigen hebben er geen behoefte aan zich steeds opnieuw te láten bevrijden. We moeten ons allemaal steeds weer láten verzoenen met God.
Zo aanstonds gaan wij aan tafel en kunnen wij ons verzadigen aan “levend brood”. Maar zelfs buiten dit kerkgebouw valt het goddelijk liefdeleven ons toe: in wat wij wel een “geestelijke communie” mogen noemen. Mochten wij geloven dat wij met God verzoend worden en komen te delen in al wat van God is. Mocht onze behoefte vooral zijn te delen in deze zichzelf wegschenkende-, onvoorwaardelijke liefde. Amen.
Br. J.
ZONDAG 19 D.H. JAAR : B : 1 Kon. 19, 4-8; Joh. 6, 41-51
Broeders en zusters,
We gaan even 28 eeuwen terug in de tijd. In Israël, en in heel het Midden-Oosten, was net de ijzertijd op gang gekomen. Een tijd vol verandering en onvermoede perspectieven, door de ontdekking en toepassing van ijzer op alle terrein: cultureel-technisch, militair, agrarisch. En bij een nieuwe tijd, zo voelde men, past een nieuwe, ‘moderne’ levensbeschouwing. We leven niet meer in de oude dagen van de uittocht uit Egypte, niet meer in de dagen van de woestijntocht. In die dagen was wellicht het geloof in die oude Jahweh-God gepast, maar die dagen zijn voorbij. We moeten ook op godsdienstig gebied niet stil blijven staan. Waarom passen we ons niet aan aan de godsdienst van de volkeren rondom, die cultureel en economisch het voortouw hebben genomen? Die godsdienst past beter bij onze nieuwe tijd!
Het was in die tijd, dat Elia opstond, één van de grootste profeten van het Oude Verbond, een echte man Gods. Het eerste woord dat van hem opgetekend staat is meteen ook zijn levens-programma: Jahweh-God: Hij lééft! Jahweh-God is niet louter een naam en een verhaal uit een ver verleden, geen rechtvaardiging van uit de tijd geraakte godsdienstige en maatschappelijke praktijken en gewoonten die eigenlijk al achterhaald zijn. Nee: Jahweh-God: Hij lééft. Gods levendigheid is voor Elia Gods opmerkelijkste eigenschap. God is niet wat je je voorstelt of uitdenkt of hoe je je wenst om bij de tijd te zijn. Hij is dé Levende. En zijn levendigheid is zo groot, dat Hij ons altijd vóór is, en ons altijd te boven en te buiten gaat. Daarom heeft Elia een levenshouding aangenomen die hij zelf onder woorden brengt als: staan voor Gods aanschijn, dus: stáán in, openstaan voor de levendigheid van God, om daarop in te spelen en daarin mee te gaan.
In de eerste lezing hoorden we, zij het op een paradoxale wijze, hoe intens Elia dat gedaan heeft: namelijk hoe hem dat volslagen heeft uitgeput. Het wordt mij te veel, Heer. Voor een goed verstaander zeggen die woorden, hoezeer hij openstond voor de levendigheid van God, en dus ook voor de onpeilbaarheid van God, en zich steeds daarnaar heeft gevoegd, daarop heeft ingespeeld, ook al ging het de menselijke maat te boven. De levende God heeft Elia’s bestaan uit z’n voegen gerukt, de wanden van zijn bestaan onder druk gezet, en niettemin is Elia daarin gaan stáán en blijven staan. Nu is hij uitgeput: de weerslag van de bovenmenselijke levendigheid van God op een mens-van-vlees-en-bloed. – Elke mens wordt door het leven opgebruikt: lichamelijk en psychisch en sociaal: de jaren verteren onze krachten. Maar gelukkig die mens, die daarbij zo open voor Gods aanschijn staat, dat zijn opgebruikt worden door de jaren eigenlijk vorm en uitdrukking en brandstof is voor zijn dieper liggend opgebruikt worden door de levendigheid van God. Bij dat opgebruikt worden, zal God zelf in het voedsel voorzien: dat was zo bij Elia, dat zal ook zo bij ons zijn.
Dat brengt ons bij het evangelie van vandaag. Daar komt de levendigheid van God ongekend aan het licht. Jesus zegt: Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald, hetgeen in de eucharistie op ongekende wijze concreet wordt. Met dat voedsel houdt God ons staande en gaande temidden van zijn levendigheid die ons te boven en te barsten gaat. Voor veel omstanders – zo hoorden we – is die ongelooflijk levendigheid van God in Christus en vervolgens nog eens in de ongelooflijke, vindingrijke concreetheid van dat onnozele, onooglijke stukje eucharistische brood te gortig, te onvoorstelbaar, te onnavolgbaar, te aanstootgevend. Ze gaan morren: zo concreet hoeft het, kan het voor hen niet, en ze haken af. Juist in de voeding die God voor ons mensen-van-vlees-en-bloed voorzien heeft om zijn verterende levendigheid te kunnen uithouden, wordt de levendigheid van God tot ongekende hoogte opgevoerd. Dan kun je eigenlijk alleen nog maar ófwel morren, morren zelfs in het kwadraat, en afhaken, ófwel ook in die ongelooflijk vindingrijke levendigheid van God gaan staan en dan, zelfs in het kwadraat, meegeven en je laten meenemen. We zijn hier natuurlijk samen voor dat laatste: daarin gaan staan en meegeven. Amen.
Br. M.
Broeders en zusters,
De evangelist Johannes – we hebben vandaag uit zijn evangelie gelezen – behoort tot het idealistische mensentype. Idealistische mensen denken en voelen in uitersten. Alleen het ideaal in z’n volheid kan zulke mensen boeien. Alles wat niet of nòg niet aan dat ideaal beantwoordt, is voor hun gevoel oninteressant en onbelangrijk. Er bestaat voor hen geen overgang, geen nuance, geen grijs. De evangelist Johannes beleeft en beschrijft dienovereenkomstig Jesus’ persoon en zending in een soort contrasterend clair-obscuur: alleen Jesus is het licht der wereld, ál het andere is eigenlijk slechts duisternis; alleen Jesus is de waarheid, al het andere is op de keper beschouwd slechts leugen; alleen Jesus is en geeft het ware leven, buiten Hem ís er eigenlijk geen leven, is er niets dan dood.
Ook vandaag zet Johannes weer aan met zulk een contrasterend clair-obscuur: Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven (en dat de Mensenzoon u zal geven). Daar staan we dan: wij die een groot deel van onze tijd en energie, óók van onze gebedstijd en gebedsintenties, besteden aan de zorg voor het dagelijks brood en de dagelijkse noden, vaak ook van ánderen, dus geenszins egoïstisch. En dan horen we nu: eigenlijk is dat allemaal zonder échte waarde. Dan lijkt God in het Oude Testament toch ‘menselijker’. We hoorden in de eerste lezing hoe God voor het hongerende volk van Israël in de woestijn manna laat neerdwarrelen, een korrelige substantie, die zich laat verzamelen en bakken tot een soort brood. God laat zich daar zelf in met de dagelijkse noden zijn volk!
Dag aan dag je concrete, vaak met zweet en tranen bewerkte levensonderhoud dankbaar en deemoedig ontvangen als ten laatste komend uit Gods hand: is dat niet mooi en diep? is dat niet hét samengaan van geloof en menselijk bestaan? Juist hier moeten we op onze hoede zijn! Zo hebben we een God in het verlengde van onze dagelijkse noden en behoeftes, een God die ons helpt opdat ons gewone leven beter of althans minder slecht of minder ondraaglijk zou gaan. Maar overigens blijft alles wel zoals het was: ons gewone leven. Als we echter durven doorvragen en als een Johannes contrasterend licht-donker denken, moeten we toegeven: Gods uiteindelijke zorg is het niet om ons sterfelijk bestaan iets langer of iets probleemlozer gaande te houden, maar om het óm te vormen, te verlossen: om ons hemels brood voor eeuwig leven te geven. En eeuwig leven is leven dat opgenomen is in Gods leven, hetzij in het hiernamaals is, hetzij (ja zeker!) nu al op aarde.
Christus is het hemels Brood. En de eucharistie is de plek waar precies dát geheim zich aan ons voltrekt. Wat is daar zo omvormend, zo verlossend aan? Het enige afdoende antwoord op die vraag: neemt en eet. Zoals je pas écht weet wat brood is, niet als je erover praat of erover denkt, maar als je het eet en in je opneemt, zó kun je ook alleen maar dán echt weten hóe Christus het levende Brood is, als je Hem nuttigt, dat wil zeggen: als je in Hem gelooft, Hem opneemt en uit Hem leeft. Alleen dán kun je zijn voedende kracht gewaar worden, alleen dan krijg je zijn smaak te pakken, tot Hij je als in je bloed gaat zitten, tot Hij je in je ziel en je hart gaat zitten, en je in zijn Geest het leven van Christus gaat leven, en meegenomen wordt in de levens- en liefdesstroom tussen Christus en de Vader, die zich geopend heeft voor alle mensen.
Dáár ligt onze échte verlossing. Dáár kan God, zoals God graag wil, méér zijn dan alleen helper in onze aardse zorgen en noden. Ook al is dat meer ver voorbij het gewone, ook al begrijpen we het amper, ook al is het te groot voor gewoon-menselijke woorden en gevoelens. Maar we kunnen ons laten opnemen en meenemen, om met stijgende verbazing te merken waar we uitkomen.
Amen.
br. M.