2E ZONDAG VAN DE ADVENT: C: Lc. 3,1-6: 8-12-2024
Broeders en zusters.
Feiten. Ze doen ertoe. Of toch niet? Om de historiciteit van het gebeuren rond Johannes de Doper in het licht te stellen worden de eerste twee verzen – maar liefst één derde van de volledige tekst – in beslag genomen door namen van personen en plaatsen. Lucas wil maar zeggen: “Het is echt gebeurd, het is een feit, dat daar en toen, in die woestijn, het woord van God over Johannes kwam”. De welhaast plechtige aankondiging van de Doper zegt uit dat het beslissende van de wereldgeschiedenis nu toch echt op het punt staat zich te gaan voltrekken.
Feiten zijn van belang, Johannes is geen symbolische figuur, geen beeld of mythe; het gaat om heilsgebeuren dat zich werkelijk in de tijd voltrok. Het zijn verifieerbare data, uit na te trekken bronnen kan aangetoond worden dat de evangelist niet fantaseert. De man die nu snel aan de macht zal komen in Amerika is niet zo onder de indruk van feiten. Als ze hem niet uitkomen zal hij daar zijn eigen alternatieve feiten of waarheid tegenover plaatsen…
We hoeven hier geen politiek te bedrijven. Maar kritisch denken moeten we wél: over wat waarheid is en wat niet, zodat we kunnen onderscheiden waarop we kunnen bouwen en waarop niet. Staat u mij toe eens een kleine anekdote uit mijn eigen geestelijke leven te vertellen. Een kleine blik in de binnenkamer van mijn eigen hart waarvan ik denk dat ze nauw aansluit bij Johannes de Doper.
Weken lang klonk dit ene kleine tekstje stil in mijn eigen hart: ‘Samen, ja amen’. In dat eerste woordje ‘Samen’ is eigenlijk in de eerste plaats bedoeld: Jezus. Met Hem erbij wordt het allemaal een ander verhaal. Onvergelijkbaar anders. Maar ook – in mijn eigen geval – je medebroeders kun je erbij insluiten. Als je samenleeft in een gemeenschap is dat wel handig… Zeker ook als je er in slaagt die eerste betekenis van ‘Samen’ – die is: Jezus – vast te houden. Maar alle mensen wil je erbij insluiten. Ook de overledenen: zij, met wie je hoopt eens, als God het wil, weer samen te mogen komen. Samen is ook: de vijanden, met wie je in onmin leeft. Het zijn toch allemaal Gods kinderen? Dat ‘Samen, ja amen’ is echt iets om vast te houden, om te herhalen de dag door, stilletjes in jezelf, en hoe vaker, hoe beter.
Dat vraagt en veronderstelt wel allemaal zoiets als een bekering: je doorbreekt steeds weer die eigen kleine bubbel; breekt uit, uit het kleine wereldje waarin je toch ergens ook een beetje vást zat, om ‘Samen’ je weg te gaan. ‘Samen, ja amen’: dat is inclusief, het houdt alles en iedereen erbij. Makkelijk gezegd is dat misschien, maar ook met Hem erbij? Als je zelf door Jezus vastgehouden wilt worden weet je toch dat je – in geweten – ook zélf anderen moet blijven vasthouden?
Is dit alles ook niet het hart, of de kernbetekenis, van wat Lucas over Johannes de Doper vertelt: “In heel de streek rond de Jordaan begon hij op te treden en een doopsel van bekering te preken tot vergeving van zonden”. Dat doopsel is, samen met de oproep tot bekering, wat de Doper onderscheidt van al die profeten uit het Oude Verbond, waarvan hij de laatste is. Hij wees een ieder op Degene die na hem zou komen en die sterker was dan hij.
Tot Jezus je bekeren: dat is ook voor ons de uitnodiging vandaag. In ons gebedje ‘Samen ja amen’ zit het allemaal, want we blijven er niet door overgeleverd aan onszelf, maar geven ons er door over aan God voor Wie in het sterven en verrijzen van Zijn Zoon alles mogelijk geworden is. Hij zal ons hart weer zacht kunnen maken; of, zo nodig: kunnen maken dat we het zo lang kunnen uithouden; ons uiteindelijk ook weer kunnen openen voor die ander met wie in onmin leven. Een muur had je opgetrokken tussen jou en die ander, maar je mag weten dat Jezus die muur eigenhandig afgebroken heeft en je aldus ‘Samen, ja amen’ in Hem gerechtvaardigd bent; verzoend en verenigd bent.
Mensen trekken muren op: scheiden en verdelen, om maar te kunnen heersen. Kiezen er voor dammen op te werpen voor een individu of zelfs voor hele bevolkingsgroepen. Ons evangelie roept op ‘dalen te vullen, bergen of heuvels te slechten, en de kronkelpaden recht te laten worden’. Ons hart moet een open vlakte worden. Het kan niet zo zijn dat mensen elkaar afschrijven of ze van zich af stoten: daarmee veroordelen ze zichzelf. ‘Samen, ja amen!’
Br. J.
1e zondag van de Advent jaar C : Lc. 21,25-36 : 1-12-2024
Broeders en zusters,
In het evangelie van vandaag hoorden we oude dramatische beelden die de ineenstorting van de wereld beschrijven op het einde der tijden. Een chaotisch einde vol rampspoed, zich aankondigend in allerlei voorafgaande tekenen van ondergang. Misschien vonden we die zware, oude beelden tijdgebonden en ouderwets. Hoe dan ook, ze zijn op hun wijze niets anders dan uitvergrotingen: uitvergrotingen van wat in elke tijd op steeds weer andere wijze te ervaren is. Ook in onze tijd! De klimaatveranderingen bijvoorbeeld gaan zo snel dat we die niet meer lijken te kunnen inhalen en stoppen, en niemand weet waar het op uitloopt. De mondiale geopolitieke situatie is uiterst labiel, en dan komt er volgende maand ook nog een Amerikaanse president die zeer onvoorspel-baar en grillig is. Ja, de voortekenen van de chaos waar het evangelie over sprak zijn nooit ver weg. En tegelijk vreet sowieso de worm van ondergang en dood ons leven langzaam op.
Dat alles betekent: we moeten leven, léren leven, met instabiliteit, onzekerheid en ondergang op allerlei vlak. Om te ontdekken wat ons van daaraan voorbij aangereikt en gegeven wil worden. Vlucht dus – zo waarschuwt Jesus ons in het evangelie van vandaag – vlucht dus niet weg door als in een roes op te gaan in de vele afleidinkjes en alledaagse dingen van het leven, door op te gaan in kleine vreugden en genietingen en kleine zorgen en angsten, zodat we de instabiliteit, onzekerheid en ondergang op veel wezenlijker vlak niet werkelijk onder ogen hoeven te zien. Daar doen we niets en niemand recht mee. En onszelf evenmin. Jesus reikt ons vandaag het woord waakzaamheid aan. Door waakzaam te leven, zien we alles onder ogen en gaan we toegewijd in alles in, maar gaan we in niets op. Zo houden we onze diepste lagen, onze diepste verwachting vrij en open voor wat ons van daaraan voorbij aangereikt en gegeven wil worden. Een christen is een mens met een vrijgemaakt en vrijgehouden verlangen – vrijgehouden voor God, Hém voorbehouden.
De lucht waarin dat vrijgemaakte en vrijgehouden verlangen bij uitstek kan ademen, is het gebed. Waakt en bidt, klinkt het dan ook vandaag uit Jesus’ mond. Waakzaam zijn en bidden horen dus samen, gaan steeds samen op. Dat betekent allereerst: bid wáákzaam. Dus geen gebed waarin we alléén maar met onze eigen aan God voorgelegde alledaagse zorgen en problemen en angsten bezig zijn. Dan blijven we eigenlijk onverminderd ronddraaien in óns kringetje. In zo’n gebed dreigen we, als in een tredmolen, toch nog af te stompen en kleingeestig te worden. Zo’n gebed is niet de lucht waarin ons verlangen en onze diepe verwachting vrij en wijds kan ademen. Waakzaam bidden weet de juiste maat in het aan God voorleggen van onze alledaagse zorgen en problemen, maar waakt ervoor daarin te blijven steken of die maat te overschrijden. Waakzaam bidden gaat dieper en verder, en bidt tenslotte niet om iets, maar bidt om Gód.
Waakzaam bidden wordt zo biddend wáken. Durven we – op het spoor gehouden juist door de onzekerheid en de vergankelijkheid ten dode van ons leven – durven we herkennen en erkennen dat ons verlangen en onze verwachting, voorbij de dingen van de wereld en van dit leven, ten diepste gericht zijn op God, op God zelf? Als de Enige naar wie verlangen en verwachting zich mateloos kunnen uitleven? Durven we te waken en te wachten op – de komst van Christus? Want juist in de komst van Christus komt God Zélf ons ongelooflijk nabij, om zo ons diepe verlangen geheel open te leggen en heel concreet aan te trekken en in te palmen. Zulk een biddend waken Christus tegemoet, is voor een christen de zuurstofrijkste lucht, waarin zijn of haar diepste verlangen en verwachting vrijelijk en diep kunnen ademen. De weken van de Advent willen ons helpen in die lucht te ademen. Zodat we het kunnen uithouden in onze chaotische tijden en koers houden; het kunnen uithouden in onze vergankelijkheid ten dode en koers houden: koers houden omdat we ons laten aantrekken door de komende Christus, zoals de kompasnaald zich laat aantrekken door het noorden.
Amen.
br. M.
Vanwege het bezoek van Mgr. Ron van den Hout, bisschop van Roermond, aan de Abdij, is er geen preektekst beschikbaar van deze zondag.
Vandaag horen we visioenen over het einde van de wereld. In die tijd..begint de lezing uit de profeet Daniël, ja dan in de tijd van de ondergang van de wereld zal de grote vorst Michaël opstaan om de kinderen van Gods volk te beschermen maar wat er aan voorafgaat aan nood: zo erg is het nog nooit geweest sinds er volken zijn.
Een vraag kan zijn of we die verhalen nog nodig hebben om er ons iets bij voor te stellen. Denk aan Amsterdam, aan de overstromingen in Spanje: de allesvernietigende modderstroom die mensenlevens eiste. De brandhaarden van de oorlogen en de evenzeer geestelijke vernietiging van waarden en waardigheid van mensen omwille van de macht. Is er nog hoop voor ons mensen? We naderen het einde van het kerkelijk jaar dat elk jaar de thematiek van de eindtijd als onderwerp heeft in de liturgie. En telkens als we zulke teksten horen dan bekruipt ons de vraag: is er nog wel hoop? Als christenen zouden we onze naam geen recht doen als we hierop negatief zouden reageren. Maar het is toch niet onmogelijk dat twijfel binnenkruipt en angst. En dan? Als we over het einde der tijden spreken kunnen we ons afvragen wat is dat voor een tijd, wat zal dat voor n tijd zijn? Het is de tijd waarin er geen tijd meer is, waarin er niets is dan Gods tijd.
Bij goed herlezen van de teksten van deze zondag staat er zoveel méér dan wat op het eerst gehoor hangen blijft aan verschrikkingen. Michaël die Gods kinderen zal bijstaan want zijn naam betekent toch: Wie is als God? Wat ook gebeuren zal…God blijft erbij!! Hij zal redden. De gelezen teksten zijn ontstaan in de donkerste tijden van het Joodse Volk: in tijden van vervolging en dreigende ondergang. De profeet spreekt zijn mensen moed in en troost want hij kijkt om zich heen en ziet een wereld die leeft zonder God – die leeft in de waan van alledag. Ook speelt het Makkabese verzet een rol tegen de wrede Griekse overheerser. Gaan ze dat overleven. Is er nog hoop?
Het is de Bijbelse Boodschap: keer op keer – dat vervolging, honger ziekte, geweld en dood niet het laatste woord zullen hebben. Maar hoe ervaar je dat, hoe ga je om met zo’n boodschap? Of zijn het toch doekjes voor het bloeden?.
Het evangelie lezend geloof ik niet dat Jezus houdt van doekjes voor het bloeden. Zijn taal is helder en duidelijk. Ook Hij spreekt over de eindtijd. In die dagen na de verschrikkingen als de zon verduisterd en de maan haar licht niet meer laat schijnen en hemelse en aardse machten wankelen…alles zal voorbij gaan. Voor de eerste christenen waren dat duidelijke woorden. In die tijd waren de christenen ervan overtuigd dat zij de eindtijd zouden meemaken. Rond het jaar 70 de verwoesting van Jeruzalem en de tempel was zo ’n moment. Leef dus goed want het laatste oordeel kan er zo maar ineens zijn. Wij weten 2000 jaar later dat het anders ligt. Maar toch: in een bepaald opzicht blijven zaken gelijk want ook voor ons geldt: wees waakzaam, kijk uit omdat je niet weet wanneer het ogenblik daar is. Zo horen we Jezus zeggen. Dat geldt nog steeds. Is er nog hoop?
Jezus geeft ons een vingerwijzing met het beeld van de vijgenboom. Als zijn twijgen zacht worden en er bladeren komen dan weet je dat de zomer komt. Komen wij hier niet samen om vijgenbomen te zoeken? Met de vingerwijzing van Jezus wijst Hij ons op een heel natuurlijk verschijnsel: het hoeft niet spectaculair te zijn – het gewone kan bijzonder zijn. Visioenen houden ons op de been want het ergste van alle doemdenken en horrorsenario’ s schilderen is de mensen het geloof van de hoop ontnemen dat het goede het kwade zal overwinnen en mensen bij de pakken gaan neerzitten of met geweld de wereld willen regeren in plaats van iedere mens een plaats van hoop te bieden en dienaars van de gerechtigheid te zijn of te worden zoals Jezus ons heeft voorgeleefd.
In een Youtube filmpje zag ik een volslagen desolate straat met opeen gehoopte auto’s, mensen van boven tot onder vol modder en midden op straat speelde iemand op een instrument en de mensen begonnen te zingen. Omdat het leven God zelf is en Hij de tijd is zal het kwaad en de dood niet overwinnen. Mogen wij met zijn hulp wandelen in de voetsporen van Jezus en de zachte twijgen kunnen ontwaren en zo zelf zachte krachten kunnen blijven van geloof en hoop. Die zullen altijd overwinnen..dank zij God.
Amen
Br. R.
32e ZONDAG DOOR HET JAAR: B: Mc. 12,38-44: 10-11-2024
Broeders en zusters.
Twee tegenovergestelde types van mensen onderscheidde het evangelie zojuist. Eerst waren er de schriftgeleerden die met hun lange gewaden pronken en voor de schijn lange gebeden verrichten. Niet authentieke, onechte mensen dus. Maar er was ook die ene arme weduwe: iemand die het weinige dat ze heeft nog in de offerkist doet en daarmee zichzelf nog kwetsbaarder maakt dan ze al is. Leugen en waarheid treffen zich. Echt en onecht staan tegenover elkaar.
Wij kiezen partij: natuurlijk voor echt. Onecht verdragen wij niet: die is uit op bedrog, op de schone schijn. En als onecht ontmaskert wordt is er al gauw zoiets als leedvermaak. Spontaan kiezen we partij voor echt en waarheid; van dubbelhartigheid gruwen wij. Maar: partij kiezen is niet iets wat je gemakkelijk alleen maar vanaf de zijlijn kunt doen. Er moet een léven achter staan. Wij moeten ook kijken naar ons eigen leven, meer in het bijzonder naar onze eigen daden, naar onze gedachten en gevoelens. Dán wordt pas in waarheid aangetoond voor welke kant wij hebben gekozen: echt óf onecht.
Ons leven en onze daden: is het er ons ook niet vaak om te doen de aandacht te trekken en niet om aandacht te schenken? We plaatsen, vaak ongemerkt en onbewust, onszelf in het middelpunt van ons leven, en we vergeten dat we daarmee Góds plaats innemen. We hebben God naar de tweede plaats weggedrukt, zijn zelf in het centrum gaan staan, en roepen onszelf vervolgens uit tot echte, waarheidsgetrouwe mensen? Hoe waarachtig ben je, als je jezelf niet wilt opstellen tegenover God, die de Waarheid IS? En kun je, als je jezelf wél in Gods licht beziet, wel overeind houden dat je een echte, authentieke mens bent? Het ronduit verbijsterende is, dat het echt kán: blind zijn voor je eigen fouten.
Als volgens Jezus die arme weduwe wél echt is, wat is het dan dat haar tot een echte mens maakt? Wat kunnen wij van haar leren? Zeker dit: dat zij door de schone schijn héén heeft geprikt. Zij is niet blijven staan bij het uiterlijke voorkomen, bij de oppervlakkige buitenkant, maar zij heeft in haar leven, in haar zelf, een diepere laag aangeboord. De vrouw die volgens Jezus “offerde van haar armoede al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest”, heeft in haar leven een grote ontdekking gedaan. En wel deze, dat je op God niet genoeg kunt hopen.
Dat betekent allereerst dat het inderdaad om hopen op God gaat en niet om één of ander vermetel soort van overmoed. Om een onbescheiden, overtrokken soort van vertrouwen. Dat betekent in de tweede plaats ook dat deze vrouw juist daarom zo echt en puur is, omdat zij er in geslaagd is in haar leven een solide, hechte band te krijgen met God. Zij staat in een levende relatie met God. Geen uiterlijk vertoon, hetgeen veelal op mensen gericht is, maar een diep innerlijke en geestelijke houding van vertrouwen naar God toe. Die diepgang maakt dat zij van binnenuit leeft. Jezus prijst haar omdat zij leeft vanuit haar hart. Zij offerde in die kist niet uit plicht of uit dwang, maar omdat zij gráág geeft aan God.
Dié echtheid, die de hoop op God is, kan ook ons leven gaan inkleuren en glans geven. Hoe? Door te blijven zoeken naar God. Als wij na alle vallen weer opstaan zullen wij Hem zeker vinden! Bezig blijven met God; dat wij ons hier verzameld hebben is al een bewijs dat wij op de goede weg zijn, de eerste schreden op die weg al gezet hebben. Misschien al lang geleden.
Wij hebben ons al op weg gezet naar deze God, die verrassend veel lijkt op deze vrouw. Omdat Hij óók alles wat Hij heeft in de offerkist werpt: Zijn Zoon. En omdat Hij óók vertrouwen in ons heeft dat wij die gave van Hem die de Zoon is zullen áánnemen. Die Zoon is niet alleen het kostbaarste dat Hij bezit, maar ook wat Hij het meest nodig heeft. Hij kan niet zonder Jezus; toch heeft Hij Hem over voor ieder van ons. Staat Hij ook het laatste dat Hij missen kan, alles waar Hij van leven moet, aan iedere mens af. Amen.
Br. J.
31e ZONDAG DOOR HET JAAR : B : Mc. 12,28b-34 : 03-11-2024
Broeders en zusters,
Er komt een Schriftgeleerde bij Jesus met de vraag: Wat is het allereerste gebod? Dus het meest fundamentele gebod, wil het leven en samenleven gelukken en wil men dus ge-luk-kig worden? We denken het antwoord van Jesus, en ook al van het Oude Testament, te kennen: God beminnen met heel je wezen, en je naaste als jezelf: dat is het eerste gebod. Maar we hebben niet in de gaten, dat we het eerste woord in Jesus’ antwoord overslaan, en daarmee het aller-, allereerste gebod overslaan! Want zowel Mozes, in de eerste lezing, alsook Jesus begint met: Hoor! En dan pas volgt: Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw wezen en uw naaste als uzelf. Het aller-, allereerste gebod is dus eigenlijk: Hoor!
Ook de Regel voor Monniken van de heilige Benedictus begint daarmee: Hoor, … neig het oor van uw hart. Monnikenleven gedijt alleen maar bij een cultuur van horen.
Waarom begint de weg naar gelukt en dus gelukkig leven en samenleven met Hoor!? En begint de monastieke weg met Hoor!?
Daar zit de Bijbelse en christelijke mensvisie achter, dat de mens wezenlijk een ant-woordend wezen is. Het begint niet bij ons. Het begint niet bij onze vrije wil of bij onze persoonlijke visies en wensen en gevoelens. De mens denkt zichzelf niet uit. De mens poneert zichzelf niet uit het niets. De mens bedenkt niet zelf het hoogste doel en de laatste zin van zijn of haar leven. Nee! De mens wordt aan zichzelf gegeven, ontvangt zichzelf – ten laatste uit de handen van God. Het eerste is dus, steeds weer opnieuw: openstaan en horen en gehoor geven. Zodat je vervolgens kunt ant-woord geven. Wezenlijk is de mens een ant-woordend wezen. Wie dat niet herkent en erkent, zit er fundamenteel naast, en daar word je ongelukkig van. Dat zou zonde zijn.
Tegelijk met dat allereerste gebod Hoor! gaat er nóg iets mee voorop: Hoor! De Heer onze God is de énige heer. Anders gezegd: wil je goed kunnen horen, ontmasker dan alle heren en afgoden, inclusief je eigen Ego, alle verslavende en meezuigende machten en stemmetjes in je leven en snoer ze de mond. Anders hoor je alleen maar die schreeuwstemmen en kun je niet écht stil worden, en dus ook niet écht horen. Niet voor niets gaat in het monnikenleven een cultuur van het horen samen-op met een cultuur van de stilte, uiterlijke en innerlijk stilte.
Als je dan écht en vrij je oor te luisteren legt: bij je geweten en bij de Heilige Schrift en het christelijk geloof, krijg je altijd weer vers en fris te horen te horen: Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw wezen en uw naaste als uzelf. En dat als gebod, als ge-boden weg, aan-ge-boden weg om werkelijk tot ant-woord te komen met héél je wezen en héél je leven, om zo héél je wezen als ant-woordend wezen te laten gelukken.
Ja: liefde tot God met heel je wezen en liefde tot de naaste als tot jezelf zijn hét grote ant-woord. Maar: antwoord waarop? Antwoord op Gods liefde! Anders zou het niet aansluiten; anders zou ons antwoord geen passend antwoord zijn. God zelf bemint ons met heel Zijn wezen en al Zijn kracht. Precies daarop wil het eerste gebod aansluiting geven. Als die aansluiting op Gods liefde begint te lukken, dan gaat ons leven lukken, en vinden we het geluk waarvoor we ten eerste en ten laatste geschapen zijn. Het zou zonde zijn die aansluiting te missen! Temeer daar er nog een verrassing in het verschiet ligt. We hebben gisteren en eergisteren Allerheiligen en Allerzielen gevierd. Doorheen onze dood, zo mogen we geloven, kan onze aansluiting op Gods liefde zó totaal uitgezuiverd en uitgediept en uitgewijd worden, dat Gods eigen liefde ten volle zal vloeien in en doorheen ons en wij met Góds liefde gaan liefhebben. Dat is het hemelse geluk. Een voorsmaak daarvan kan ons – soms! – gegeven worden op aarde. Maar de volle smaak daarvan is voor voorbij onze dood. En die volle smaak wensen en bidden we onze overleden dierbaren graag toe. – Amen.
Br. M.
30e Zondag door het jaar : B : Mc. 10, 46-52 : 27-10-2024
Broeders en zusters,
Het grote verschil tussen Bartimeüs en ons is niet, dat hij blind is en wij niet. Het grote verschil is, dat hij wéét dat hij blind is, en dat wij het van onszelf doorgaans níet in de gaten hebben dat wij blind zijn – blind dan niet lichamelijk, maar geestelijk. Want zoals er lichamelijke zintuigen zijn: oren, ogen, enzovoort, zo zijn er ook innerlijke, geestelijke zintuigen, geestelijke ogen. Ook ons geestelijk oog kan blind zijn – blind voor het geestelijke licht dat er straalt en dat ons in staat stelt méér en dieper en helderder te zien dan met louter onze lichamelijke ogen. Zodat de vraag is: hebben wìj een hélder oog voor dat geestelijke licht?
Wanneer je mensen en dingen ziet vanuit je eigen behoeftes of idealen, dan is je oog troebel, en zie je alles vertekend door jouw eigenbelang of eigenwijsheid of verwonding. Maar als je geestelijk oog helder is, dan zie je in het licht van de waarheid. Wat een prachtige uitdrukking is dat toch: het licht van de waarheid! Zien in dát licht: alles en iedereen zoals ze in zichzelf zijn, in hun eigen waarde en betekenis. In het licht van de waarheid blijken de mensen en de werkelijkheid om je heen veel boeiender …
Ook van mildheid en barmhartigheid gaat een geestelijk licht uit. Wie in dat licht van mildheid en barmhartigheid anderen waarneemt, ook die ziet beter en dieper.
Maar vooral van het geloof gaat een innerlijk, geestelijk licht uit. In het licht van het geloof ziet het innerlijk heldere oog, hoe alles en iedereen op een geheimvolle wijze omvat en gedragen wordt door Gods liefde, en hoe God een weg gaat met de wereld en met elke mens, een weg van kruis en verrijzenis, en hoe God Zich daarin ‘laat zien’.
Er is zoveel méér en zoveel díeper te zien, als ons innerlijk oog helder zou zijn en geoefend om te zien in dat geestelijk licht, in dat geloofslicht!
Hoe kan ons innerlijk oog genezen worden van z’n troebelheid en zelfs blindheid? Allereerst moeten we ons wapenen tegen innerlijke stemmetjes in ons, die zeggen: je hebt toch meer dan genoeg aan wat je met je blote oog kunt zien en met je vinger kunt aanwijzen en met je hand kunt grijpen! Zoals die blinde Bartimeüs uit het evangelie zich moest weren tegen omstanders die hem toeriepen: ‘houd je toch rustig, stel je niet aan’. Zulke stemmetjes in onszelf moeten we overstemmen. Want néé, je hebt níet genoeg aan wat je met je blote oog kunt zien en met je vinger kunt aanwijzen en met je hand kunt grijpen! Als ons dat wél genoeg is, dan zijn we bijziende, slechtziende, ziende blind.
Bovendien kunnen we van Bartimeüs leren, dat we voor onze genezing dáár moeten gaan staan waar Jesus langskomt. Bartimeüs zit niet zomaar toevallig in Jericho, en Jesus komt niet zomaar toevallig door Jericho. De evangelist accentueert die plaats Jericho zelfs omstandig. Waarom? Jericho ligt in een heel diepe slenk in de aardbodem; volgens toenmalig inzicht is het de diepstliggende stad ter wereld. Maar dáár gebeurt het dus! Het topografische, geografische Jericho is symbool voor een geestelijk Jericho: juist in onze diepste blindheid komt Jesus langs, juist in onze diepste geestelijke duisternis, en in onze diep besefte onmacht om onszelf te genezen. Juist dáár. Als wij dáár nu maar gaan staan, dat wil zeggen: onze geestelijke blindheid en onmacht durven op het spoor komen en gaan vermoeden en steeds meer in de volle omvang onderkennen en eraan lijden; als wij dáár nu maar blijven staan, wachtend en hopend, volhardend, al biddend en smekend. Zoals Bartimeüs in zijn Jericho aanhoudend en indringend blééf smeken. Tot we ons helemaal open gesmeekt hebben. Op díe tijd, die precies Zijn tijd is, zal Christus’ licht ons oog dan raken en reinigen en openen. Veelal – als een goede geneesheer – voorzichtig en langzaamaan, om ons niet te verblinden. Vaak zelfs zo voorzichtig, dat we het aanvankelijk nog amper merken. Maar als we, zoals Bartimeüs, de weg van Jesus als zo lichtend en aantrekkelijk gaan zien, dat we ons navolgend aansluiten op die weg, dan mogen we zeker zijn: ja, Christus’ licht heeft ons innerlijk oog werkelijk geraakt; de genezing is begonnen!
Amen.
Br. M.
29e zondag door het jaar B. 20 oktober 2024
Broeders en zusters. Kennen we niet allemaal het spreekwoord: ‘de beste stuurlui staan aan wal’. Dat regeren geen gemakkelijke opdracht is wisten we al en we maken het weer opnieuw mee na het aantreden van de regering hoe moeilijk het is om partijen bij elkaar te houden. Als we de kennis die we over regeren afzetten tegen het evangelie van deze zondag dan is het niet alleen n kwestie van kunnen regeren. Eerlijk gezegd denk ik dat het nog n wonder is dat Jezus volgelingen heeft: n paar nogal vrijpostige leerlingen, ruziemakers, Jezus die zojuist opnieuw over zijn lijden en dood verteld heeft en eraan toevoegt dat zijn leerlingen hetzelfde lot wacht en ook dat je als leerling niet alleen dienaar moet zijn maar slaaf – en daar moet je de beste in zijn – omdat ook Hij – de Mensenzoon – niet kwam om gediend te worden maar om zijn leven te geven als losprijs voor velen, dat betekent in Bijbelse taal: voor allen.
Als Jezus met zo’n programma in een verkiezing zou meedoen moet er n goede tekstschrijver zijn om misschien nog een stem te krijgen, of een volgeling. En toch. De Kerk wacht n mooie toekomst. Laat ik me nader verklaren. De Kerk kan niet meer rekenen op bijzondere aandacht of speciale privileges. Die tijd is voorbij. Jezus heeft zijn leerlingen zijn diepste pijn onthuld en vertelt over zijn diepste vrees. Maar geen woord van medeleven of stilte integendeel: Jakobus en Johannes komen met n verzoek of Jezus iets voor ze wil doen. “Wat willen jullie dan dat ik voor u doe”? is zijn wedervraag. Blijkbaar hebben beiden zitten nadenken over hun toekomst na Jezus’ dood: Mogen wij dan links en recht naast u zitten. Het klink nogal genant: n goede vriend vertelt dat hij zal sterven en je vraagt of je in zijn testament staat. Het is ook geen wonder dat de andere leerlingen kwaad worden. Deze twee Johannes en Jakobus zijn we al eerder tegengekomen bij bijzondere gebeurtenissen en kennelijk denken ze, omdat ze ook alles achtergelaten hebben, dat ze daaraan bepaalde voorrechten kunnen ontlenen en kunnen delen in Jezus’ macht nog altijd veronderstellend dat Jezus ook aardse macht en n rijk zou vestigen. Maar Jezus is overduidelijk tegenover Johannes en Jakobus. “Jullie weten dat wereldse leiders hun tanden laten zien, maar zo is het onder jullie zeker niet”. Jezus spreekt niet over de macht van de vuist maar over de macht van de liefde. Alleen spreken over deze beide leerlingen die kennelijk nog niet begrepen hebben wat Jezus komt doen zou niet eerlijk zijn. Wij beschouwen ons toch ook als leerlingen van Jezus en ook voor geldt dat het bij Jezus en in onze Kerk niet gaat over de eerste plaatsen aan tafel. Het gaat over het volgen van Jezus op zijn weg naar lijden en dood. Het gaat niet over gediend worden maar over het leven geven voor anderen zoals Hij dat gedaan heeft. Dat is niet alleen het lijden aan het einde van ons leven maar over het steeds weer opnieuw sterven omwille van anderen. Sterven aan jezelf: dat is de manier waarop Jezus leefde en Hij vroeg en vraagt zijn leerlingen hetzelfde te doen. Natuurlijk zijn Johannes en Jakobus Jezus met enthousiasme gevolgd toen ze hun vader en boot achter lieten en op de vraag of ze beker kunnen drinken die Hij gaat drinken zeggen ze nog altijd: ja, dat kunnen we. En daar ligt voor ons wellicht ook een herkenningspunt.
Hebben ook wij niet een keer of vaker met enthousiasme op n verzoek gezegd: “Dat kunnen we”. Misschien was dat het geval bij uw huwelijk, bij onze priesterwijding of professie of n baan waarmee we mensen zouden helpen of bij vrijwilligerswerk. Met vreugde en enthousiasme: “Ja”, dat ga ik doen. Maar later kwamen we te weten wat er van ons werd gevraagd. Toen hebben we ons Zijn woorden herinnerd: “Ik ben met u alle dagen”, en “Doe dit tot Mijn gedachenis” vieren we de Eucharistie om de kracht, de volharding en het voedsel de Verrezen nodig hebben. We hebben ons gerealiseerd dat we het niet alleen kunnen en Zijn hulp om Zijn voorbeeld om te volgen. En daar hebben we elkaar bij nodig en we zijn er nog steeds omdat we samen Kerk zijn. En Kerk is waar mensen dienen. De macht van de Kerk is in onze streken verdwenen. We hoeven geen belangen meer te dienen. De Kerk heeft toekomst: met minder macht staan we dichter bij Jezus. Dat maakt je zelf vrij en bevrijd anderen. Er is n wereld te winnen voor Gods liefde en Hij vraagt ons zijn volgelingen of we willen helpen.
Amen.
br. R.
28e ZONDAG DOOR HET JAAR: B: Mc. 10,17-30: 13-10-2024
Broeders en zusters.
“Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen”, Jezus is niet mis te verstaan in Zijn oordeel over de rijkdom. Hij weet de dingen altijd heel kras, en dan bovendien ook nog vaak heel beeldrijk, te zeggen.
Toch moeten we ons afvragen welke rijken een probleem hebben: wie er gehinderd door hun bezittingen niet in slagen dat Rijk van God binnen te gaan. Wie is volgens Jezus zo’n rijke? Hij die vástzit aan zijn bezit. Dat is toch iets anders als: hij die veel heeft. Want er zijn rijken die niet vastzitten aan wat ze hebben, terwijl er armen zijn die gierig willen vasthouden aan het weinige dat ze hebben. Zo heeft het evangelie volgens Matteüs het over Jozef van Arimatéa, een “rijk man”, zo zegt hij heel uitdrukkelijk, die “zich ook als leerling bij Jezus had aangesloten”. Aan Pilatus zal hij om Jezus’ lichaam gaan vragen om het in zijn eigen graf te kunnen leggen. (Mt. 27,57)
Het gaat niet over de omvang van het vermogen, maar over heel iets anders. Dat komen wij te weten, als wij heel eenvoudig de lijn van dit evangelie volgen. Een rijke jongeman komt bij Jezus en vraagt Hem naar het eeuwig leven: hoe moet hij dat verwerven? Die vraag laat zien dat het hier niet om een materialistisch ingestelde mens gaat, iemand die niet geïnteresseerd is in geestelijke of spirituele zaken. Hoe belangrijk is het niet grote en zware levensvragen bij jezelf te durven toelaten? Wezenlijke vragen worden vaak gemeden, en je kunt je afvragen of hier niet angst, naast oppervlakkigheid, een voorname oorzaak is. Maar deze man toont moed en diepgang.
Jezus antwoord met een klassieker: Hij verwijst naar de tien geboden. We kennen ze: “Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen…”. En als de jongeman dan antwoordt dat hij de geboden allemaal onderhouden heeft van jongs af aan, blijkt nog eens zijn diepgang, want hier komt pas duidelijk aan het licht dat het voor hem allemaal niet volstaat: er moet toch méér zijn dan de geboden te onderhouden. Hij ervaart de geboden uit het Oude Verbond als wat het inderdaad vaak ook zijn: minimumeisen, ze geven een benedengrens aan. Geboden en verboden zeggen uit wat je in ieder geval niet moet doen. Het gaat hier om een beloftevolle mens die aanvoelt dat er nog iets beters is dan alleen maar het opvolgen van voorschriften en wetten.
Ook in ons leeft het verlangen méér te zijn dan alleen maar naamchristenen of naamreligieuzen: mensen die de minimumeisen in acht nemen, mensen die geen al te grote misstappen begaan. En we mogen de raad die Jezus aan de jongeman geeft ook niet uitleggen als zijnde vooral gericht aan religieuzen en priesters. Dat is ze zeker óók, maar het is niet correct de tekst alleen maar vanuit deze hoek te verstaan. Voor iedere christen die God serieus neemt is er altijd een méér. Omdat God altijd méér en anders en groter is, dan we al wisten.
En dan komt het keerpunt in het gesprek. Er staat: “Toen keek Jezus hem liefdevol aan”. Een andere, mogelijke vertaling is: “Jezus keek hem aan en ging van hem houden”. Er was tot dat moment alleen het spreken over plichten en geboden: het was een zakelijk gesprek geweest. Nu Jezus hem aankijkt neemt alles een andere wending. Wordt het allerpersoonlijkst. En blijkt ook pas hoe echte godsdienstigheid altijd weer een verder en dieper, een hoger en totaler kent. Benedengrenzen zijn voor echte godsdienstigheid niet genoeg. Voor haar gaat het om méér dan een zakelijke transactie.
Echte godsdienstigheid is een persoonlijke ontmoeting met de Heer. En Hem ontmoet je pas als je méér verlangt dan alleen maar een naamchristen of naamreligieus te zijn. Dan kun je ontdekken hoe Zijn liefdevolle blik ook op jou rust. En hoe levendig die blik is. Zeker zul je dan ook van Hem horen waarin je nog kunt groeien. Als je dat kunt aanhoren, tegen Zijn opbouwende kritiek bestand bent, dan is uit die ontmoeting een levende relatie ontstaan. Een persoonlijke liefdesband die altijd zal blijven.
Voor een persoonlijke relatie met God of Jezus komt het er maar op aan te volhárden onder de liefdesblik die Jezus op je werpt. Er niet onder vandaan te vluchten, in rijkdom of wat dan ook. Dan ontváng je die band met Hem, in heel zijn volheid, een band die vol hoop is. Altijd weer en altijd nieuw mag je weten: “Voor God is álles mogelijk”. Amen.
Br. J.
27STE ZONDAG DOOR HET JAAR : B : Mc.10,2-12 : 6-10-2024
Broeders en zusters,
In het evangelie van vandaag stuiten we op iets unieks, op iets kostbaars. In alle godsdiensten bestaat de mogelijkheid tot echtscheiding. Ook in het Oude Testament en het Jodendom, zij het vooral vanuit het vreselijk eenzijdige perspectief van de man. Alle samenlevingen staan echtscheiding toe, of het nu de oude Griekse en Romeinse is of die van tegenwoordig. Met hogere of lagere drempels, maar overal is echtscheiding mogelijk en toegestaan. Alleen in het christendom niet. Daar is Jesus in het evangelie op diverse plekken heel pertinent in; één daarvan hoorden we zojuist. En alleen onze Katholieke Kerk houdt zich hier strikt binnen de ruimte die Jesus aangeeft; als het niet anders kan (en sommige gevallen zijn schrijnend!), kunnen gehuwden wel apart gaan leven, maar geen echtscheiding, geen ontbinding! Wat zou het immers voor zin hebben kerk te zijn en tegelijk Jesus’ unieke en kostbare woorden over de onontbindbaarheid van het huwelijk tussen halve of hele haakjes te zetten?
En dat terwijl er in onze tijd zo veel echtscheidingen zijn! De laatste cijfers spreken van 40% van álle huwelijken, dus óók onder gelovigen en kerkelijk gehuwden; en ook zij voelen zich dan geheel vrij om weer een nieuwe relatie aan te gaan. Niemand zal hen op grond van het evangelie willen veróórdelen, indachtig die andere woorden van Jesus: Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld wórden. Véroordeel niet, dan zult ge niet véroordeeld wórden. Maar intussen stáát Jesus’ opvatting wel als een blok! Houdt Hij dan geen rekening met de weerbarstigheid van het leven of met de hardheid van onze harten of met de ontwikkeling en ook afsterving van liefdesgevoelens? Wat móet je met Jesus’ unieke en stellige standpunt?
Laten we aansluiting proberen te vinden bij een diepere laag in Jesus’ woorden: die sprankelende laag die Jesus’ unieke woorden doet stralen als een kostbare schat. Dan valt op, dat Jesus ons, zwakke, falende mensen kennelijk in staat acht hier en nu te kunnen leven volgens het oorspronkelijke plan zoals God ons geschapen heeft, als leefden we in het paradijs! Op het gebied van huwelijk en echtscheiding toegepast: In het begin – zegt Jesus; dus: oorspronkelijk – heeft God de mens als man en vrouw gemaakt en een man en een vrouw zullen zich aan elkaar binden; wat God derhalve heeft verbonden mag een mens niet scheiden. Zouden wij, zwakke, falende mensen werkelijk kunnen leven volgens Gods oorspronkelijke plan met ons, als leefden we hier en nu in het paradijs? Waar haalt Jesus het vandaan om ons zo hoog in te schatten? Getuigt dat niet van weinig mensenkennis?! Maar Jesus haalt dat ook niet uit zijn ménsenkennis, Hij haalt het uit zijn Gódskennis. Hij weet hoe God zijn Vader ons mensen ontzaglijk en onzeglijk nabij komt. Hoe God in en door Jesus zijn ‘Rijk’ opricht in en onder mensen, als een onvermoed nabije vertrouwelijkheid Gods, die de kracht heeft ons als het ware te betoveren en mee te slepen, ons verharde hart te ontbolsteren en ons verstrooide en verscheurde leven te ordenen tot de oorspronkelijke gaafheid. Zózeer komt God ons mensen nabij dat dat hier en nu al gaande is! En is dat in de kern niet paradijselijk?! Willen wij in een huwelijksband, maar ook op andere terreinen van het leven, volgens de oorspronkelijke bedoeling ervan leven, dan is er maar één toegangsdeur en één hefboom: in geloof en overgave, biddend, tastend binnentreden en binnengehaald worden in die zich aandienende onvermoed nabije vertrouwelijkheid Gods.
Om dat toe te laten en toe te eigenen is dat aan onze kant een lang groeiproces. Dat betekent voor een huwelijk, ook als het daar vol spanning zit: geef niet te snel op: onder de invloedssfeer van Gods kostbare nabijheid kan mogelijk en werkelijk worden wat eerst onmogelijk of onhaalbaar lijkt. Bij zo’n lang groeiproces is er steeds ook een keerzijde: het gaat zo langzaam, het duurt zo lang, soms levenslang. De weg naar het paradijs blijft nog lang tegelijkertijd een kruisweg, zodat het niemand hoeft te verbazen als iemand struikelt en valt, en het ook jezelf niet hoeft te verbazen als je zelf struikelt en valt. Maar verbaas je veel meer over dat andere: die kostbare, ontzaglijke en onzeglijke nabijheid Gods, en de wonderlijke kracht daarvan.
Amen.
br. M
26e ZONDAG DOOR HET JAAR : B : Mc. 9, 38-48 : 29-09-2024
Broeders en zusters,
Stel, iemand zou een film maken van het zojuist voorgelezen evangeliegedeelte, vers voor vers. Die film zou een golf aan opspraak oproepen. De vertoning aan jeugdigen zou verboden worden. En volwassenen zouden eerst de waarschuwing krijgen: ‘schokkende beelden!’ Mensen die zichzelf een ledemaat afhakken, of een oog uitrukken. Gewelddadig iemand verdrinken door hem met een molensteen om de hals in zee te werpen. Duivels uitdrijven. Én nog driemaal de hel, waar de worm van de vertering niet sterft, dus eindeloos aan je blijft knagen. Dát zijn de beelden in het evangelie van vandaag.
Vanouds zegt de kerk, en terecht: we moeten die uitspraken niet letterlijk nemen, maar als beeldspraak of als een retorische overdrijving – in sommige culturen, waaronder die waarin Jesus leefde, overdreef men graag en zette men graag zwaar aan. Zeker. Maar we moeten oppassen dat we zo niet verdoezelen waar het eigenlijk om gaat. Het mogen dan beelden en overdrijvingen zijn die Jesus gebruikt, maar waar Hij het over heeft, wat Hij eigenlijk bedoelt, is wél een zaak van leven of dood! Niet een zaak van moord en doodslag, niet een zaak van bruut geweld – zeker niet! Maar het gaat in het evangelie van vandaag, het gaat in het evangelie überhaupt, het gaat in de kerk wél over leven en dood!!
Hoe dan? Jesus spreekt over het leven binnengaan. Bestaan, ademen, leven in de biologische zin bedoelt Hij dus niet. Daar zitten we middenin; en waar we al middenin zitten, daar hoeven we niet nog eens in binnen te gaan. Meedraaien in de mensenmaatschappij, leven in de sociale betekenis ook niet. Ook daar zitten we middenin; ook daar hoeven we niet nog eens in binnen te gaan. Welk leven bedoelt Jesus dan wél als Hij spreekt over het leven binnengaan? Jesus gebruikt in het evangelie van vandaag ook als paralleluitdrukking binnengaan in het Rijk Gods. Binnengaan in het leven is dus hetzelfde als binnengaan in het Rijk van God, in het leven van God. Wij zijn geroepen om nu al hier op aarde en later in eeuwigheid binnen te gaan in het leven van God. Dát is leven in volheid. En wie daarbuiten blijft, is levend eigenlijk – dood.
Welke gestalte heeft hier op aarde dat binnengaan in het leven van God? Daarvoor moeten we even terug naar de passage in het evangelie die net aan vooraf gaat aan de passage van vandaag, en die vorige week is gelezen. Daar had Jesus gezegd: Als iemand de eerste wil zijn (de eerste in evangelische zin, de eerste dus in de ogen van God en niet volgens wereldse schijnwaarheid), – als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten wezen en de dienaar van allen. En Jesus nam een kind in zijn armen en zei: Wie een kind opneemt in Mijn naam, die neemt Mij op. Dus: in de onooglijke gestalte van dienstbaarheid, in de deemoedige gestalte van zorg en aandacht voor de kleinen en zwakken, in de nederige (en vernederende) gestalte van zelf de kleinste en zwakste durven zijn, in de povere gestalte van het arme gebed van de arme van geest – in díe gestalten delen we in Jesus’ eigen gestalte en levensbeweging. En met die levensbeweging van Jesus zelf gaan we – ook nú al op aarde! – mee binnen in het leven van God Zijn Vader, die vólheid van leven is.
Laten we ons niet verkijken! Laten we ons niet van de wijs brengen! Mensen kunnen misschien wel ‘groot’ en ‘machtig’ en ‘geslaagd’ zijn, en ‘alles uit het leven halen’ – mensen dus van wie men zegt: het leven lacht hen toe. Maar als ze niet delen in de dienstbare, deemoedige, zwakke en arme levensgestalte en levensbeweging van Jesus, dan zijn ze levend eigenlijk – dood. Het gaat in het evangelie en in de kerk werkelijk om leven en dood: om de échte dood en het échte leven. En om onze consequente en volgehouden keuze voor het échte leven. Anders zijn wij levend eigenlijk – dood.
Amen.
Br. M.
25e zondag door het jaar B, 21 september 2024.
Broeders en zusters,
Bij een gesprek met jonge ouders over de doop van hun kindje, ik weet niet of ik dit voorval al eens in een preek hier heb verteld, maar nu schoot het me weer te binnen naar aanleiding van het evangelie. In zo’n gesprek komt van alles aan de orde waar zo’n jong stel mee bezig is maar uiteindelijk wil je toch wel enkele argumenten naar boven halen waarom ze de doop voor hun kind zo belangrijk vinden. Het wilde maar niet lukken behalve dan dat het traditie was in de familie. Geloofstaal en woorden ontbraken helemaal maar niet de goede wil. En ineens zei de vader: “we hebben gehoord dat als n kindje niet gedoopt is het later niet naar de universiteit kan gaan”. Aanvankelijk was ik perplex. Hoe onwaar ook natuurlijk: uit zo’n gezegde blijkt wel de ongelofelijke liefde en zorg voor hun kind: die spatte er vanaf. Verder ben ik niet gekomen en heb dat kindje gedoopt .De liefde van ouders voor hun kleine kinderen en hulpeloze baby’s is het mooiste en eerlijkste zo ongeveer wat we onder de zon aantreffen: authentiek en geloofwaardig. Belangeloze dienstbaarheid en grenzeloze bezorgdheid: doodgewone ouderliefde. Die blijft ook. Ook als het later moeilijk wordt en je ze achter het behang wil plakken. Zelfs bij ruzie blijft het knagen: het zijn onze kinderen.
Het evangelie van vandaag spreekt over: dienen en dienstbaarheid als de kern van het evangelie. En dat is nog niet zo eenvoudig als Christus hierover zegt dat je maar goed dienstbaar kunt zijn als je de laatste wil zijn en dat ook nog het doel van je christelijk leven is. Het lijkt wel tegendraads aan de schepping die elke mens de behoefte in het hart geplant heeft om zichzelf te zijn, de eerste, de grootste, de beste, de belangrijkste. Maar als we de tekst goed lezen dan is daar geen tegensspraak. Er staat: als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen moeten wezen – moeten worden – in het dienaar zijn van allen. De laatste worden om de eerste te zijn in het dienen. Dat is ons doel als volgelingen van Jezus Christus. Dat is je talenten en mogelijkheden maximaal ontplooien niet van bovenaf maar van beneden af: als dienaar. Het begrip dienen en dienstbaarheid is vaak een te bol begrip: een begrip dat gevaar loopt zijn oorspronkelijke frisheid en inhoud te verliezen omdat het gericht is op excentrieke prestaties en ongewoon doen, opvallen. Maar dienen in christelijke zin is doen wat gedaan moet worden: op je eigen plaats, binnen je eigen levenscontext. Waar de arme om brood vraagt, waar de verdrukte om ruimte vraagt, de hopeloze om hulp, de eenzame om iemand naast zich. Je moet het al gezien en gedaan hebben voordat de vraag komt. Als je moet zoeken ben je eigenlijk te laat omdat je het onmiddellijk voor de hand liggende niet ziet. Dienstbaarheid heeft niets te maken met slaafsheid of krampachtige onderdanigheid zonder vreugde, zonder spontaniteit, zonder initiatief. Dienstbaarheid vraag om wakkerheid, vindingrijkheid. Alertheid, je moet inventief zijn zoals de Schepper inventief was bij onze schepping. Door zo dienstbaarheid dag aan dag in te oefenen en zo tot onze stilzwijgende levenshouding te maken kom je het dichtste bij Jezus. En dat brengt vreugde en vrede. Dat is de vrucht van onze weg van de laatste te zijn om de eerste te worden in dienstbaarheid en dienen. Het is de vrede zoals we straks weer zullen horen voordat we de heilige communie ontvangen: “Mijn vrede geef ik u Mijn vrede laat ik u”, let niet op onze zonden maar op het geloof van Uw Kerk”. We horen met de mond van de Kerk de dragende liefde van Christus die ons verder draagt dan we onszelf kunnen dragen. En ineens mogen we dan beseffen dat God die ons als zijn kinderen draagt bij ouders is. Dan begrijpen we wat Jezus deed toen Hij een kind nam na de woordenwisseling over wie de grootste was, het in hun midden zette en zei: “Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op: en wie Mij opneemt neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft”. Bij de niet geringe opgave dienaar te zijn zoals Christus kan het ons helpen als wij God liefhebben als óns kind.
Of mijn dopeling de universiteit heeft gehaald weet ik niet maar naar de maat van de dienstbaarheid en zorg zal dit kind hebben gezien wat liefde doet. Is dat niet wat we elke dag van God mogen ontvangen en leren? Laten we Hem liefhebben als ons kind: een betere leerschool is er niet.
Amen.
br. R.
24E ZONDAG DOOR HET JAAR: B: MC. 8,27-35; JES. 50,5-9: 15-9-2024
Broeders en zusters.
‘Wanneer wij naar de kerk gaan, is het nog niet zeker dat God ook gaat’, zo zegt een be-kende theoloog uit Protestantse hoek O. Noordmans. De man bedoelt natuurlijk niet te zeggen dat God zou kunnen ontbreken in Zijn huis; wel dat wij kunnen ontbreken, dat wij feitelijk in ons hart, met onze gedachten en met onze gevoelens, helemaal niet zijn waar wij zijn. In Zijn eigen huis God straal negeren.
Naar de kerk gaan betekent ook: je door God laten toespreken. Schriftlezingen zijn daar-toe het geëigende middel. ‘God de Heer heeft mijn oor ontsloten’: het zijn de eerste woorden uit de eerste lezing waarin de profeet, of ook wel Gods dienaar, laat weten met God in gesprek te staan. Die woorden van God zijn de zin van ons leven. Ze verwoorden wat ons leven betekent en ze willen wekken en bemoedigen, lokken en meenemen. In één woord: Gods spreken wil ons opvoeden en ons thuisbrengen. Bij Hem en bij elkaar.
‘God heeft mijn oor ontsloten’: we zouden allemaal moeten hopen dat wij deze woorden kunnen nazeggen en beamen. Vooral omdat het niet zo vanzelfsprekend is dat God ons überhaupt áánspreekt. Zouden wij niet verwonderd moeten zijn dat God zo’n belang in ons stelt dat Hij het woord tot ons richt? Ons wegtrekt uit onze zelfgenoegzaamheid en onze bestaanshorizon wil verbreden en verdiepen?
Als ons oor echt ontsloten is: wat kunnen we dan verwachten? Wat gebeurd er dan? Dan wordt ons een verhaal vertelt. Een lang verhaal eigenlijk, want deze spreker is niet zuinig met zijn woorden. En dan gebeurt er inderdaad iets. Of: niets natuurlijk. Je kunt moeilijk een neutrale positie innemen nadat je geluisterd of gelezen hebt. Zeker niet als je er in slaagt wat méér woorden tot je te laten komen. Dan wordt de kans alleen maar groter dat er inderdaad iets gaat gebeuren en het tot je doordringt wat er gezegd wordt. Dat de betekenis van de woorden een zekere indruk op je maakt, die zich in je lijkt vast te zetten. De woorden blijven hangen en je raakt er aan gehecht, wilt ze niet meer kwijt. En dat is nog maar bleekjes gezegd, voorzichtig geformuleerd. Want gaandeweg zul je door Gods woorden vaker dan ééns letterlijk omver worden geblazen. Dat betreft dan allemaal de interactie of uitwisseling tussen spreker en hoorder.
Maar er is méér. Degene die toehoort staat ook in de wereld en verhoudt zich tot de we-reld en staat bloot aan wat hem omringt. Zo had ook het woord van God op de apostel Petrus al indruk gemaakt. Hij had gehoord over iemand die nog komen moest en die het volk zou komen bevrijden. De ‘Messias’, zo wist Petrus, zou eens komen en redden van de Romeinse bezettingsmacht. Toch wordt hij door Jezus terecht gewezen omdat Petrus dat woord eigenlijk helemaal niet goed begrepen heeft. De juiste betekenis van Gods woord kan vaak nog wel wat correctie gebruiken dus. God verstaan veronderstelt dat je bereid bent je laten te laten corrigeren. Steeds weer te laten corrigeren. Luisteren naar het Woord van God: je bewandelt een weg van uitzuivering en loutering, maar dan ook meteen van inwijding en toenadering.
‘God heeft mijn oor ontsloten’: dat is een proces, een weg om te gaan. Een levenslange weg. Ook de dienaar van God, de profeet, verhoudt zich tot de wereld. En op niet mis te verstane wijze ook nog staat hij in relatie tot de hem omringende wereld: ‘en ik heb mij niet verweerd en ben niet teruggedeinsd’, zo vervolgt hij. ‘Mijn rug heb ik prijs gegeven aan hen die mij wilden slaan… mijn gezicht heb ik niet onttrokken aan beschimping en bespuwing’. Een oplettend toehoorder zal hier een verwijzing naar Jezus’ lijden en dood in horen.
Het heel nieuwe en onverwachte dat Jezus is komen brengen zal zijn dat Petrus moet gaan begrijpen dat met de schijnbare nederlaag van deze Messias Gods overwinning op zonde en dood pas tot stand kan komen. Omdat Jezus wél luistert naar Gods woord en Hij ook de Schriften vervuld kan Hij ook ons vernieuwen. Hij heeft altijd geweten wat de profeet of dienaar tot twee maal toe herhaalt: ‘God de Heer staat mij bij’. Mocht het ook tot ons doordringen: Gods woord, opdat ook wij vertrouwen kunnen schenken aan God; steeds weer. Amen.
Br. J.
Broeders en zusters,
Effeta, sprak Jesus in het toenmalige Aramees. Effeta: Ga open! Dat ene woord reikt tot diep in wat Jesus als zijn levensopdracht zag. Mens, ga open! Jesus sprak dat woord tot een doofstomme, een mens die kan horen noch spreken, dus veroordeeld is tot een soort levenslang opgesloten zitten in zichzelf. Laten we meteen vaststellen, dat er tijden zijn in óns leven, dat wíj als een doofstomme zijn: opgesloten in onszelf, geblokkeerd, niet in staat open te leven. Terwijl het juist volgens Jesus zo belangrijk is ópen te staan: want nú breekt het Rijk van God door, nú wil God zijn liefde mácht over ons laten krijgen, nú mogen wij ons Gods kinderen weten in een wonderlijke overmaat van nabije vertrouwelijkheid Gods. Dan is het toch doodzonde, als we dat niet kunnen meemaken en doorgeven, omdat we dicht zitten en geblokkeerd zijn!
Effeta: Ga open! Dat blijft Jesus’ levenswerk, in de kerk, in ons. Al vanaf het doopsel. Bij elke doopselviering hoort een ritueel, de ‘effeta-ritus’ geheten. Na de doop raakt de priester met zijn vingers de mond en de oren van de dopeling aan, zoals Jesus deed bij de doofstomme. En dan zegt de priester, net als Jesus toen, tot in het Aramees toe, effeta, ga open. Zo is meteen het christelijk levensprogram duidelijk: blijf, nu je doopsel jou geopend heeft, toch open mensen! Blijf toch als kinderen Gods die open en vrij leven in die overmaat van Gods nabije liefde! Laat niet toe dat je weer dichtslibt! – Maar hoe blijf je open? Of word je opnieuw open? En hoe kunnen we elkaar daarbij helpen? Laten we opnieuw kijken hoe Jesus met die doofstomme omgaat.
Vóórdat Jesus Effeta, ga open! zegt, slaat Hij zijn ogen ten hemel en bidt Hij met de blik van zijn hart. Gebed maakt mensen open en houdt mensen open. Wij hebben allemaal iemand nodig die voor ons bidt; en wij zouden allemaal minstens één mens moeten hebben voor wie wij bidden. Al biddend houden we onszelf en elkaar open. Zonder gebed slibt ons leven dicht en kapselt de wereld zich in. Al biddend wordt ons leven de plek waar God ons leven kan raken en beademen.
Bovendien: vóór Jesus Effeta, ga open! zegt, zucht Hij. Hij zucht bij zijn bidden. Geen klagend of geïrriteerd zuchten, maar een bewogen zuchten, bewogen door de nood van die ander, en tegelijk bewogen door de Geest Gods die over deze aarde gaat en haar in die nood tot barensweeën stuwt. Want bidden heeft z’n eigen bewogen dieptes, en kan op z’n diepst onmiddellijk aansluiten bij Gods heilige Geest. Onze aarde zit vol van die bewogenheid van Gods Geest: die ligt voor het aanhaken. We hoeven slechts te denken aan het immense leed in allerlei delen van de wereld. Zijn wij bewogen door hun nood? Niet sentimenteel maar veel dieper? – bewogen met Gods heilige Geest mee? Leven wij, bidden wij, als het nieuws ons keer op keer bereikt, voorbij de laag van verveeld zijn of er moe aan zijn, in die open diepte waar de Geest Gods beweegt? Hoe dieper ons gebed, hoe meer we onszelf en anderen openhouden.
Tenslotte: Jesus steekt die doofstomme heel confronterend de vingers in z’n dove oren en – nóg confronterender! – Hij spuugt hem in z’n sprakeloze mond. Het zal je maar gebeuren! Wat we daar verder ook van vinden, we kunnen het in elk geval ook als voorafbeelding nemen voor iets dat in wezen nóg confronterender is: in deze en in elke eucharistie en communie raakt de Heer heel ons wezen frontaal aan doorheen onze mond. Als dat ons beweegt en ráákt, mogen we weten dat de Heer van binnen uit bezig is frontaal blokkades te doorbreken en ons open te krijgen, open te houden. Daarop doordenkend, mogen we vermoeden dat confronterende situaties vaker Gods breekijzer zullen zijn: al die keren dat iets onaangenaams zich aan ons opdringt en in ons leven binnendringt: een ziekte bijvoorbeeld, een afscheid, een ingrijpende teleurstelling, een schrijnend tekort. Zoiets haalt ons confronterend uit ons gewone doen, en kán ons openbreken voor iets diepers, voor een Aanwezigheid met een hoofdletter: voor Gods liefde die wil doorbreken en mácht over ons wil krijgen. Waarom zouden we ook elkaar niet helpen die taal van God beter te verstaan?
Amen.
Br. M.
Broeders en zusters,
Joden in de tijd van Jesus zouden nooit gaan eten zonder eerst de handen en schotels te wassen. Het evangelie maakte er uitvoerig melding van. Dat was traditie, en ook een godsdienstig ritueel. Je handen wassen voor het eten voorkomt (zeker in een tijd dat men weinig bestek gebruikte), dat er allerlei vuiligheid mee naar binnen gaat. Het voorkomt besmetting en ziekte. Ook het verbod voor Joden om bepaalde soorten vlees te eten berust mede op gezondheidsredenen. Het betreft namelijk precies die vleessoorten die relatief snel bederven. In de Middeleeuwen ging de pest veelal aan de Joden voorbij, omdat zij zich aan die hygiëne-voorschriften hielden.
Zulke regels en geboden worden in de Bijbel reinheidswetten genoemd, omdat ze de gezondheid en gaafheid (oftewel ‘reinheid’) van het lichaam beogen. Je moet met de gezondheid en gaafheid van je lichaam verantwoord omgaan, want het zijn waardevolle gaven van de Schepper, waarmee je de Schepper kunt eren en je levenstaken kunt opnemen. Daarom waren die wassingen meteen ook een godsdienstig ritueel. – Al hebben wij moderne westerse mensen geen boodschap aan oude rituelen, onze zorg voor een gezond en gaaf lichaam is er niet minder om. We wensen elkaar graag vooral veel gezondheid toe, want – zeggen we – dat is het belangrijkste. En hoeveel hebben we er niet voor over om ons lichaam gaaf en vitaal te houden. We leven in een tijd van lichaamscultuur en gezondheidscultuur, van lichaamscultus en gezondheidscultus.
Jesus wijst er vandaag in het Evangelie op, dat lichamelijke gaafheid en gezondheid niet alles is. Er is ook een morele gezondheid. En die is zeker niet minder belangrijk. Daarom zegt Jesus: je wordt niet alleen ziek als iets verkeerds je mond ingaat; als iets verkeerds van je binnenste uitgaat, dan verziekt dat nog veel meer. Wat heb je aan een gezond lichaam, of aan een samenleving van gezonde mensen, als er wordt gelogen en bedrogen, als jaloezie en eigenbelang de verhoudingen kapot maken, als er ontucht wordt bedreven of gestolen wordt? Dan ben je doodziek, ook al ben je kerngezond.
Een gezonde binnenkant, een gaaf hart, vindt Jesus belangrijker dan een gave buitenkant. Het gaat Hem om een cultuur van het hart, om zuiverheid van hart, die zich uitdrukt in het leven. Maar een cultuur van het hart is zo gemakkelijk nog niet. Je kunt gemakkelijker je lichaam trainen en verzorgen dan je hart. Toch zul je ook daar werk van moeten maken. Jesus waarschuwt ervoor al te snel zo maar te vertrouwen op je hart. Wees eerlijk; kijk naar binnen: daar leeft heel wat wildgroei: een warwinkel van bewuste en onbewuste, hoge en lage motieven en verlangens en krachten en machten. Wie kan zich aan zijn eigen haren uit dat moeras trekken? En zijn of haar eigen hart zuiveren en op orde krijgen? Zodat het een gaaf en heel en zuiver hart wordt? Ligt dat wel in onze macht?
Daarom is het zo belangrijk ook aandacht te hebben voor je gelovige gezondheid. Want naast je lichamelijke gezondheid en naast je morele gezondheid is er nóg een gezondheid: je gelovige gezondheid: dat je een levende band met God hebt, dat je leeft in overgave aan Hem, dat je raakt aan de levende Christus, zodat Zijn leven en kracht jou kan raken. Gelovige gezondheid bewerkt, dat je je hart laat herscheppen door God. Herscheppen tot een nieuw hart, waarin Gods eigen heilige Geest zal wonen en bidden en werken. Die zal je verder álles leren. Als er gelovige gezondheid is, kun je een haperende lichamelijke gezondheid beter dragen; kun je zelfs ook eigen en andermans haperende morele gezondheid beter dragen en duiden, en durf je de wanorde in eigen en andermans hart onder ogen te zien zonder wanhopig te hoeven worden. Want God kan en zal juist uit die puinhopen herscheppen. We hebben behoefte aan een echte ‘geloofscultuur’. – Zijn we bereid minstens evenveel zorg en tijd te besteden en belang te hechten aan onze geloofsgezondheid als aan onze lichamelijke gezondheid?
Amen.
br. M.
Vandaag vieren we het Kerkwijdingsfeest van de Abdijkerk waarin de kloostergemeenschap dagelijks en velen van u elke zondag naar hier komen om samen door het vieren van de Eucharistie ons geloof te belijden en te voeden. Ons geloof allereerst in de grote daden die God heeft verricht. Dat is de schepping van de wereld, de schepping van de mens, en dat Hij zijn eigen Zoon naar ons mensen heeft gestuurd om een innig contact met Hem voor elke mens mogelijk te maken. Dat allemaal vieren we elke keer als we hier bijeen zijn op Jezus’ uitnodiging bij het Laatste Avondmaal: Blijf dit doen tot Mijn gedachtenis. We vieren dat Jezus voor ons geleden, gestorven en verrezen is. God wil aan ons leven in overvloed schenken.
Misschien kan het daarom verbazing oproepen dat wij vandaag het verhaal van Zacheüs, de tollenaar horen. De ambtenaar die, mogelijk gemaakt door zijn ambt als belastinginner van de Romeinen, een enorm fortuin had verworven. Nu denk ik dat wij niet willen horen dat we op een lijn met deze man worden gezien door de samenstellers in Rome van de liturgie voor het feest van Kerkwijding. Als we dat vermoeden dan kijken we te eng. De crux van het verhaal zit in het woord: heil. Wat is dat, wat betekent – HEIL – voor ons. In het woord heil zit ook het woord heel, compleet. Maar wat is dat hele, dat compleet zijn. Wanneer ben je gaaf, heel en compleet? Iedereen heeft daar wel een beeld bij: een gave mens, iemand die goed in elkaar steekt. Echt complete mensen kennen we niet denk ik: bij iedereen of op iedereen is wel iets aan te merken. Maar wat is dat heil dan? Om een antwoord op die vraag te vinden moeten we terug naar het verhaal van Zacheüs en kijken in welke context dat woord heil gebruikt wordt. Dat woord staat aan het slot in de een na laatste zin:” Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham” en vervolgens:” De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en om te redden wat verloren was”.
Wat Jezus voor zijn gastheer in zijn huis bereikte was dat Hij ruimte schiep voor Zacheüs want Hij had hem al gezien voor Zachëus Hem zag: Jezus is op zoek om heil te brengen. Jezus zelf is het Heil want doordat Jezus hem zag en in zijn huis kwam veranderde Zacheüs radicaal van levenswijze; er vond een bekering plaats, een omkering, een ander manier van kijken en handelen. Niet meer pakken en hebben maar geven en delen. Zelfs veel meer dan hij genomen had: het vierdubbele. Zacheüs ging handelen als Jezus. Hij werd in zekere zin als Jezus zelf. Een wonderlijke ruil vond er plaats: de gastheer wordt als de gast. Bij ons ligt daarom de uitnodiging om als gasten van de Gastheer Jezus – ook die wonderlijke ruil te laten plaatsvinden: dat we ons laten meenemen door de Gastheer om te worden en te handelen zoals Hij. Hij schept immers ruimte. Jezus’ grootheid en Gods almacht zijn niet allereerst dat ze alles beheersen maar dat er geen grenzen zijn aan hun liefde en barmhartigheid. Aan hun zoeken naar ons mensen is geen einde. Dat ze ruimte scheppen en aan ons de keuze laten om een Zacheüs te worden omdat we niet compleet zijn maar wel completer kunnen worden. Gaver ook, ook meer heel: woord en daad worden een.
En dat is precies wat we vieren in de Eucharistie: de heelheid van Christus. Bij Hem zijn woord en daad één. Zijn liefde ging tot op het kruis. Het zal ons duidelijk zijn dat woorden als: geloven kan ik ook zonder kerk, en ik doe toch wel goed niet persé onwaar zijn of maar ten dele. Maar dat is, dat kan voor een christen niet genoeg zijn. En dat is niet genoeg niet omdat we altijd tekort zullen blijven schieten maar omdat we Gods liefde onderschatten. Heeft Hij juist het zwakke niet uitgekozen om het sterke te beschamen? Komt in onze zwakheid niet Zijn kracht tot uitdrukking? Om dat geloof en dat heil dat ons geschonken wordt gaat het telkens weer.
De visie op het leven bij Zacheüs veranderde totaal, hij werd een andere, nieuwe mens omdat hij Jezus in zijn zoektocht naar Hem serieus nam en in Hem geloofde. In Christus ligt ons heil en we krijgen er deel aan telkens weer als we het Brood des Levens hier breken en ontvangen en we beseffen dat het daarom bij een Kerkgebouw om veel méér gaat dan om stenen hoe mooi ook opeengestapeld. Het kerkgebouw is teken van levend geloof in de aanwezigheid van God: midden onder ons.
Amen
br. R.
20e zondag door het jaar : B : Joh. 6, 51-58
Broeders en zusters,
We verlangen naar onvoorwaardelijke liefde. Naar liefde zonder veel ‘mitsen en maren’. Naar liefde die zegt: ‘Ik heb je lief hoe dan ook. Wat er ook gebeurt en hoe je jezelf ook zult gedragen: ik heb je lief’. Ouders lijken wel eens iets van die liefde zonder voorwaarden voor hun kinderen te hebben. Ze blijven in dat kind altijd veel zien, ook dat kleine hummeltje blijven ze zien en koesteren dat moeder eens met barensweeën ter wereld heeft gebracht en dat zich ook wel eens vreselijk is kunnen gaan misdragen. Misschien is het wel verslaafd geraakt aan drugs en doet het een beroep op de ouders dat eigenlijk onhoudbaar is…
Elk mensenhart is onpeilbaar diep, maar waar het nu het meest naar hongert of haakt: daarover gaat het ook in de lezingen van vandaag. In de eerste lezing wordt de mens uitgenodigd naar “wijsheid” te haken. Alle mensen worden opgeroepen aan te gaan zitten aan de al gedekte tafel om zich aan de goddelijke wijsheid te goed te doen. Wat doe je aan tafel? Daar éét je en daar tref je ook een gastheer en andere gasten, waarmee je je onderhoudt en ook hetzelfde eten gebruikt. Wij zullen gehoor geven aan die oproep en zo dadelijk aan tafel gaan. “Betreedt de weg van het inzicht”: zo luidde de tekst. En wáár zouden we dat inzicht nu beter kunnen vinden dan bij onze Heer? Jezus zal ons vragen aan te zitten aan tafel en noemt zichzelf “levend brood”. Als we bij Jezus in de leer gaan stuiten we meteen ook op die grootste honger die in ons leeft.
Die meest eigenlijke honger van de mensen zal blijken te zijn dat zij allen hongeren naar een onvoorwaardelijke liefde. En als “wijs” mag nu juist die mens gelden die naar die onvoorwaardelijke liefde op zoek gaat. Een liefde die bereid is aan je te lijden. Die mens is wijs die er zich gaandeweg van bewust wordt dat dáár, op die tafel en aan dat altaar, steeds het bewijs geleverd wordt van Gods onvoorwaardelijke liefde. Jezus IS die liefde die tot het uiterste gaat en bereid is te lijden aan mensen. Het is alsof Hij daar, aan die tafel, zegt: “Ik ben bereid ondenkbaar lijden voor u te doorstaan”.
Jezus zelf noemt het besloten liggen van die liefde in zijn persoon zijn “vlees en bloed”. “Mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank”. En als zijn toehoorders nog niet als echt wijs mogen gelden en zich afvragen hoe hij hun zijn vlees te eten kan geven, dan mogen Jezus’ woorden óns toch niet meer verrassen. Want wij horen het vaker: “Neemt en eet, dit is Mijn Lichaam”. Wij christenen geloven dat alles wat liefde, wijsheid of waarheid heten mag, besloten ligt in deze ene mens Jezus.
Die ons inderdaad onvoorwaardelijk liefheeft. Die bereid is te lijden aan ons en voor ons. Omdat Hij het niet kan hebben dat er grenzen gesteld worden aan het liefdesverkeer tussen hemel en aarde. Ook niet door de dood. Dáárom dat teken aan tafel net vóór Zijn dood. Hij betaalt de losprijs en verzoent ons. Er is voor Hem eenvoudigweg nooit genoeg liefde. Zelfs menselijke ontrouw is niet bij machte Hem er van af te brengen zich voor ons te geven. Opdat de liefdesstroom die van God uitgaat zich toch steeds opnieuw maar weer een weg zou kunnen banen. Naar ons toe, en van ons uit.
Gods liefde mag onvoorwaardelijk zijn, maar daarom geschiedt ze nog niet buiten ons om. Een vrij liefdesverkeer tussen hemel en aarde kan niet geleefd worden door mensen die gevangen zitten in duizend-en-één onvrijheden. Mensen die niet de diepste honger zoeken te lenigen hebben er geen behoefte aan zich steeds opnieuw te láten bevrijden. We moeten ons allemaal steeds weer láten verzoenen met God.
Zo aanstonds gaan wij aan tafel en kunnen wij ons verzadigen aan “levend brood”. Maar zelfs buiten dit kerkgebouw valt het goddelijk liefdeleven ons toe: in wat wij wel een “geestelijke communie” mogen noemen. Mochten wij geloven dat wij met God verzoend worden en komen te delen in al wat van God is. Mocht onze behoefte vooral zijn te delen in deze zichzelf wegschenkende-, onvoorwaardelijke liefde. Amen.
Br. J.
ZONDAG 19 D.H. JAAR : B : 1 Kon. 19, 4-8; Joh. 6, 41-51
Broeders en zusters,
We gaan even 28 eeuwen terug in de tijd. In Israël, en in heel het Midden-Oosten, was net de ijzertijd op gang gekomen. Een tijd vol verandering en onvermoede perspectieven, door de ontdekking en toepassing van ijzer op alle terrein: cultureel-technisch, militair, agrarisch. En bij een nieuwe tijd, zo voelde men, past een nieuwe, ‘moderne’ levensbeschouwing. We leven niet meer in de oude dagen van de uittocht uit Egypte, niet meer in de dagen van de woestijntocht. In die dagen was wellicht het geloof in die oude Jahweh-God gepast, maar die dagen zijn voorbij. We moeten ook op godsdienstig gebied niet stil blijven staan. Waarom passen we ons niet aan aan de godsdienst van de volkeren rondom, die cultureel en economisch het voortouw hebben genomen? Die godsdienst past beter bij onze nieuwe tijd!
Het was in die tijd, dat Elia opstond, één van de grootste profeten van het Oude Verbond, een echte man Gods. Het eerste woord dat van hem opgetekend staat is meteen ook zijn levens-programma: Jahweh-God: Hij lééft! Jahweh-God is niet louter een naam en een verhaal uit een ver verleden, geen rechtvaardiging van uit de tijd geraakte godsdienstige en maatschappelijke praktijken en gewoonten die eigenlijk al achterhaald zijn. Nee: Jahweh-God: Hij lééft. Gods levendigheid is voor Elia Gods opmerkelijkste eigenschap. God is niet wat je je voorstelt of uitdenkt of hoe je je wenst om bij de tijd te zijn. Hij is dé Levende. En zijn levendigheid is zo groot, dat Hij ons altijd vóór is, en ons altijd te boven en te buiten gaat. Daarom heeft Elia een levenshouding aangenomen die hij zelf onder woorden brengt als: staan voor Gods aanschijn, dus: stáán in, openstaan voor de levendigheid van God, om daarop in te spelen en daarin mee te gaan.
In de eerste lezing hoorden we, zij het op een paradoxale wijze, hoe intens Elia dat gedaan heeft: namelijk hoe hem dat volslagen heeft uitgeput. Het wordt mij te veel, Heer. Voor een goed verstaander zeggen die woorden, hoezeer hij openstond voor de levendigheid van God, en dus ook voor de onpeilbaarheid van God, en zich steeds daarnaar heeft gevoegd, daarop heeft ingespeeld, ook al ging het de menselijke maat te boven. De levende God heeft Elia’s bestaan uit z’n voegen gerukt, de wanden van zijn bestaan onder druk gezet, en niettemin is Elia daarin gaan stáán en blijven staan. Nu is hij uitgeput: de weerslag van de bovenmenselijke levendigheid van God op een mens-van-vlees-en-bloed. – Elke mens wordt door het leven opgebruikt: lichamelijk en psychisch en sociaal: de jaren verteren onze krachten. Maar gelukkig die mens, die daarbij zo open voor Gods aanschijn staat, dat zijn opgebruikt worden door de jaren eigenlijk vorm en uitdrukking en brandstof is voor zijn dieper liggend opgebruikt worden door de levendigheid van God. Bij dat opgebruikt worden, zal God zelf in het voedsel voorzien: dat was zo bij Elia, dat zal ook zo bij ons zijn.
Dat brengt ons bij het evangelie van vandaag. Daar komt de levendigheid van God ongekend aan het licht. Jesus zegt: Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald, hetgeen in de eucharistie op ongekende wijze concreet wordt. Met dat voedsel houdt God ons staande en gaande temidden van zijn levendigheid die ons te boven en te barsten gaat. Voor veel omstanders – zo hoorden we – is die ongelooflijk levendigheid van God in Christus en vervolgens nog eens in de ongelooflijke, vindingrijke concreetheid van dat onnozele, onooglijke stukje eucharistische brood te gortig, te onvoorstelbaar, te onnavolgbaar, te aanstootgevend. Ze gaan morren: zo concreet hoeft het, kan het voor hen niet, en ze haken af. Juist in de voeding die God voor ons mensen-van-vlees-en-bloed voorzien heeft om zijn verterende levendigheid te kunnen uithouden, wordt de levendigheid van God tot ongekende hoogte opgevoerd. Dan kun je eigenlijk alleen nog maar ófwel morren, morren zelfs in het kwadraat, en afhaken, ófwel ook in die ongelooflijk vindingrijke levendigheid van God gaan staan en dan, zelfs in het kwadraat, meegeven en je laten meenemen. We zijn hier natuurlijk samen voor dat laatste: daarin gaan staan en meegeven. Amen.
Br. M.
Broeders en zusters,
De evangelist Johannes – we hebben vandaag uit zijn evangelie gelezen – behoort tot het idealistische mensentype. Idealistische mensen denken en voelen in uitersten. Alleen het ideaal in z’n volheid kan zulke mensen boeien. Alles wat niet of nòg niet aan dat ideaal beantwoordt, is voor hun gevoel oninteressant en onbelangrijk. Er bestaat voor hen geen overgang, geen nuance, geen grijs. De evangelist Johannes beleeft en beschrijft dienovereenkomstig Jesus’ persoon en zending in een soort contrasterend clair-obscuur: alleen Jesus is het licht der wereld, ál het andere is eigenlijk slechts duisternis; alleen Jesus is de waarheid, al het andere is op de keper beschouwd slechts leugen; alleen Jesus is en geeft het ware leven, buiten Hem ís er eigenlijk geen leven, is er niets dan dood.
Ook vandaag zet Johannes weer aan met zulk een contrasterend clair-obscuur: Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven (en dat de Mensenzoon u zal geven). Daar staan we dan: wij die een groot deel van onze tijd en energie, óók van onze gebedstijd en gebedsintenties, besteden aan de zorg voor het dagelijks brood en de dagelijkse noden, vaak ook van ánderen, dus geenszins egoïstisch. En dan horen we nu: eigenlijk is dat allemaal zonder échte waarde. Dan lijkt God in het Oude Testament toch ‘menselijker’. We hoorden in de eerste lezing hoe God voor het hongerende volk van Israël in de woestijn manna laat neerdwarrelen, een korrelige substantie, die zich laat verzamelen en bakken tot een soort brood. God laat zich daar zelf in met de dagelijkse noden zijn volk!
Dag aan dag je concrete, vaak met zweet en tranen bewerkte levensonderhoud dankbaar en deemoedig ontvangen als ten laatste komend uit Gods hand: is dat niet mooi en diep? is dat niet hét samengaan van geloof en menselijk bestaan? Juist hier moeten we op onze hoede zijn! Zo hebben we een God in het verlengde van onze dagelijkse noden en behoeftes, een God die ons helpt opdat ons gewone leven beter of althans minder slecht of minder ondraaglijk zou gaan. Maar overigens blijft alles wel zoals het was: ons gewone leven. Als we echter durven doorvragen en als een Johannes contrasterend licht-donker denken, moeten we toegeven: Gods uiteindelijke zorg is het niet om ons sterfelijk bestaan iets langer of iets probleemlozer gaande te houden, maar om het óm te vormen, te verlossen: om ons hemels brood voor eeuwig leven te geven. En eeuwig leven is leven dat opgenomen is in Gods leven, hetzij in het hiernamaals is, hetzij (ja zeker!) nu al op aarde.
Christus is het hemels Brood. En de eucharistie is de plek waar precies dát geheim zich aan ons voltrekt. Wat is daar zo omvormend, zo verlossend aan? Het enige afdoende antwoord op die vraag: neemt en eet. Zoals je pas écht weet wat brood is, niet als je erover praat of erover denkt, maar als je het eet en in je opneemt, zó kun je ook alleen maar dán echt weten hóe Christus het levende Brood is, als je Hem nuttigt, dat wil zeggen: als je in Hem gelooft, Hem opneemt en uit Hem leeft. Alleen dán kun je zijn voedende kracht gewaar worden, alleen dan krijg je zijn smaak te pakken, tot Hij je als in je bloed gaat zitten, tot Hij je in je ziel en je hart gaat zitten, en je in zijn Geest het leven van Christus gaat leven, en meegenomen wordt in de levens- en liefdesstroom tussen Christus en de Vader, die zich geopend heeft voor alle mensen.
Dáár ligt onze échte verlossing. Dáár kan God, zoals God graag wil, méér zijn dan alleen helper in onze aardse zorgen en noden. Ook al is dat meer ver voorbij het gewone, ook al begrijpen we het amper, ook al is het te groot voor gewoon-menselijke woorden en gevoelens. Maar we kunnen ons laten opnemen en meenemen, om met stijgende verbazing te merken waar we uitkomen.
Amen.
br. M.